In 1866 heerste er een grote cholera-epidemie in Amsterdam. Vele inwoners bezweken aan het virus. Bij deze epidemie speelde vervuild water een hoofdrol. Om een nieuwe cholera-epidemie in de toekomst te voorkomen, gaf de Amsterdamse Gezondheidscommissie ingenieur Cornelis Outshoorn de opdracht om een plan voor de verversing van het Amsterdamse grachtenwater te maken.
Watervervuiling was al sinds de middeleeuwen een bekend probleem in de binnenstad. De grachten werden gebruikt als openbaar vuilnisvat en het water werd niet ververst. Vanaf de zestiende eeuw vertrokken welgestelde Amsterdammers vanwege de ondragelijke stank zelfs naar hun huizen buiten de stad.
In 1887 ontwierp Outshoorn zijn plan voor de waterverversing van de grachten. Hij stelde voor dat de gele smalle waterlopen op de kaart zouden worden gedempt. De Singelgracht wilde Outshoorn graag gebruiken als bergplaats voor schoon buitenwater. Via doorlaten in de stadswal (letter N t/m V) zou het schone water de grachten bereiken. Het plan van Outshoorn is echter nooit uitgevoerd.
Desondanks is dit waterverversingplan een goed voorbeeld hoe de cholera-epidemie Amsterdam ook vooruitgang bracht. Zo waren riolering, waterleiding en opvattingen over hygiëne veelal een direct gevolg van deze epidemie.