In 1921 en in de jaren na de Tweede Wereldoorlog werden honderden Amsterdammers getroffen door de ziekte malaria. Vooral in het waterrijke Amsterdam-Noord raakten velen besmet. Hier waren in 1946 ongeveer 4500 besmettingen.
Water speelde een grote rol bij de verdere verspreiding van malaria. Zo was vooral brak water, zoals in het drooggelegde Amsterdam-Noord, een goede voedingsbodem voor malariamuggen. Naarmate het water in de stad steeds zoeter werd, nam ook het aantal besmettingen af. Daarnaast zorgde de komst van een medicijn tegen malaria voor een minder ernstig verloop van de ziekte.
Malaria wordt veroorzaakt door parasieten in de bloedbaan. Deze parasieten worden op de mens overgedragen via een beet van de malariamug. Een beet kan tot ernstige ziekte leiden of soms zelfs dodelijk zijn. De ziekteverschijnselen bestaan onder meer uit koorts, hoofdpijn, spierpijn, diarree en overgeven.
Op deze afbeelding is een brochure uit 1937 te zien van de Gemeentelijke Geneeskundigen en Gezondheidsdienst van Amsterdam, de huidige GGD. Hierin wordt gewaarschuwd voor muggen die malaria overbrengen, de zogenoemde malariamuggen. Daarnaast wordt geadviseerd om alle muggen in huis te doden. Op de tweede afbeelding is te lezen dat dit op twee manieren kan worden gedaan: met een stofzuiger of met een petroleumglas.
In 1970 werd Nederland door de Wereldgezondheidsorganisatie malariavrij verklaard. Dit betekende echter niet dat er helemaal geen infecties meer voorkwamen. Zo namen reizigers uit het buitenland, zoals uit de tropen, malaria vaak mee terug naar Nederland. Tegenwoordig is malaria echter goed te behandelen als de ziekte op tijd wordt ontdekt.