In 1851 richtten particulieren de Duinwater-Maatschappij op. Zij wilden hiermee het schone duinwater naar de stad brengen. Het water in de grachten was namelijk te smerig om te drinken. Ook het drinken van regenwater was niet zonder risico. Zo kon men besmet raken met cholera.
Vanaf 1854 was bij een fontein bij de Willemspoort het eerste drinkwater uit de duinen beschikbaar. Amsterdam werd hierdoor de eerste Nederlandse stad met een waterleiding. Er werden daarnaast abonnementen op de waterleiding afgesloten. Vanwege zeer grote afname was er echter al snel behoefte aan uitbreiding. Bovendien waren er veel klachten over de levering van het duinwater door de particuliere Duinwater-Maatschappij.
De gemeente probeerde deze problemen op te lossen door met de Duinwater-Maatschappij te onderhandelen. Dit leidde echter niet tot de gewenste resultaten. In 1896 werd daarom door het stadsbestuur besloten om over te gaan tot gemeentelijke exploitatie van de waterleiding met de opzet van de Gemeentewaterleidingen.
In deze brochure van de Gemeentewaterleidingen werden de voordelen van de duinwaterleiding uiteengezet. Hiermee probeerde de gemeente Amsterdammers te overtuigen voor het gebruik van het schone duinwater uit de Gemeentewaterleidingen. Zo werd in de brochure onder meer reclame gemaakt voor een ‘draagbaar dampbadtoetsel’ in de badkamer.