Sinds de uitbraak van cholera was er een groep vooruitstrevende artsen die zich richtte op het wegnemen van de oorzaken van cholera. Deze groep werd 'de hygiënisten' genoemd. Zij onderzochten enerzijds het verband tussen het voorkomen van ziekte en anderzijds de hygiënische omstandigheden waaronder men leefde. Volgens hen bestond er een relatie tussen cholera en armoede, waardoor ook de meeste choleradoden in de meest vervuilde wijken vielen.
Halverwege de negentiende eeuw was de hygiënische toestand van Amsterdam op een dieptepunt beland. Dit zette vooral particulieren aan het denken en zorgde vanaf omstreeks 1850 voor de eerste kleine verbeteringen. Een van deze ondernemende individuen was de Amsterdamse arts Samuel Sarphati, die graag de volksgezondheid en volkswelvaart wilde verbeteren. Zo zorgde hij onder meer voor het stimuleren van de stedelijke vuilverwerking. Sarphati ontving namelijk in 1847 een vergunning voor het ophalen van vuilnis, menselijke uitwerpselen en as uit open haarden.
Na 1880 ging ook het stadsbestuur zich meer voor deze problemen inzetten. Zo werd de vuilafvoer verbeterd en werden de grachten schoongehouden. Daarnaast vormde de aanleg van een ondergrondse riolering vanaf 1883 een belangrijk onderdeel van deze grote schoonmaakbeurt in de stad. Op deze foto is te zien hoe in 1884 aan de Nieuwezijds Voorburgwal riolering wordt aangebracht. Omstreeks 1930 waren bijna alle huizen in Amsterdam op het riool aangesloten. Pas in 1970 waren ook alle grachtenpanden hierop aangesloten.
Mede door het verband dat de hygiënisten tussen cholera en armoede legden, werden de hygiënische omstandigheden in Amsterdam verbeterd. Dit is de volksgezondheid ten goede gekomen en zorgde voor een afname van cholerapatiënten.