Op 1 juli 1863 schafte Nederland de slavernij in West-Indië af. Dit betekende echter nog niet het definitieve einde van de slavernij. In Suriname werden voormalige tot slaaf gemaakten verplicht om nog tien jaar in loondienst voor hun voormalige plantagehouder te werken. Ook financieel werden de plantagehouders gecompenseerd voor het verlies van slavenarbeid: per vrijgelaten slaaf ontvingen zijn 300 gulden van de staat.
Ook de Bosch Reitz familie, eigenaar van verschillende plantages in Suriname, ontving deze financiële tegemoetkoming. Ten tijde van de afschaffing van de slavernij was Guillaume Jacques Abraham Bosch Reitz het hoofd van de familiezaken in Suriname. In deze bron, opgemaakt door notaris Joannes Simons, wordt hij door zijn ouders gevolmachtigd om de compensatietegoeden in ontvangst te nemen.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Op de twee volgende afbeeldingen zie je het hele document, de rode pijl verwijst naar het fragment met de transcriptie.