Verhoudingsgewijs zijn er in Amsterdam maar weinig heksen op de brandstapel beland. Een van de laatste ongelukkigen was Meyns Cornelis, een dienstmeid uit Purmerend. Eind februari 1555 werd zij ter dood veroordeeld wegens toverij en het sluiten van een duivelspact, zoals is opgetekend in dit vonnisboek.
‘Tot pulver’
De Amsterdamse schout had Meyns opgepakt op verdenking van toverij. Zij vertelde hem al lang vreemde verschijnselen waar te nemen. Ze had een duivelbanner bezocht, maar nog steeds zag zij spookachtige vrouwen die haar lastigvielen en mishandelden. Zelfs tijdens het verhoor knepen drie van hen haar af en toe in het lijf. Op de pijnbank bekende Meyns bovendien met de duivel te hebben geslapen en geprobeerd te hebben koeien te betoveren. De Amsterdamse schepenen besloten dat Meyns op de brandstapel ‘tot pulver toe’ zou moeten vergaan.
Schadelijke toverij
Tussen 1542 en 1566 werden voor de Amsterdamse rechtbank enkele processen wegens ‘schadelijke toverij’ gehouden. Het eerste slachtoffer van de vervolging was Engel Dirks. Op 7 januari 1542 werd zij net als Meyns verbrand wegens schadelijke toverij en het sluiten van een verbond met de duivel. Sommige toverijzaken werden in der minne geschikt door ‘vredelegging’, een bemiddelingsprocedure via burgemeesters of de kerkenraad.