Lange tijd werd gedacht dat de man op deze prent van Rembrandt, Samuel Menasseh ben Israel was. Hij was een van de meest vooraanstaande leden van de joodse gemeenschap in Amsterdam en woonde in dezelfde straat als Rembrandt. Het zou dan ook niet zo gek zijn als Rembrandt hem geportretteerd zou hebben, immers waren de modellen van Rembrandt over het algemeen mensen uit zijn directe omgeving. Tegenwoordig wordt er echter getwijfeld of dit wel een portret van Samuel Menasseh ben Israel is.
Herkomst
Maker |
Rembrandt Harmensz. van Rijn (1606-1669) |
Datering |
1636 |
Collectie |
10097-1922; Collectie tekeningen en prenten |
Organisatie |
|
Nummer |
010097009690 |
Link |
https://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/010097009690 |
Gerelateerde thema's
Trefwoorden
Beschikbare tools
Overzicht van alle tijdlijnen
Rembrandt
Rembrandt blijkt gezond
26 juli 1632
Wel te pas
Begin 1631 investeerde Rembrandt in Leiden, samen met 99 anderen, in een tontine. Dit was een financiΓ«le constructie waarbij een groep deelnemers geld in een fonds stak, dat vervolgens gebruikt werd voor lucratieve beleggingen. Als een van de investeerders stierf, kwam zijn deel van het dividend toe aan de anderen, net zo lang tot er nog maar een van hen over was, die alles kreeg. In maart 1631 hadden notarissen bevestigd dat alle inschrijvers van de Leidse tontine nog leefden.
Een jaar later volgde weer een controle. Notaris Jacob van Zwieten kwam op 26 juli 1632 kijken of Rembrandt nog in leven was. Hij constateerde dat de schilder 'wel te pas' β goed gezond β was. De notaris trof Rembrandt aan in het huis van de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, aan de huidige Jodenbreestraat, op de hoek met de Zwanenburgwal. Bij hem woonde de schilder op dat moment in. Hendrick van Uylenburgh handelde niet alleen in oude kunstwerken, hij had ook een werkplaats aan huis waar schilderijen en prenten werden geproduceerd voor de verkoop. Rembrandt was vier jaar lang het hoofd van dat atelier.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Ondertrouw Rembrandt en Saskia
10 juni 1634
Register van ondertrouw
Op 10 Juni 1634 verscheen Rembrandt in de Oude Kerk voor de commissarissen van huwelijkse zaken. Hij wilde trouwen met zijn verloofde Saskia van Uylenburgh. Zij was het nichtje van de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, bij wie Rembrandt op dat moment in huis woonde. Om te kunnen trouwen moest er getekend worden in het register van ondertrouw. Dit register van ondertrouw is bewaard gebleven.
Saskia van Uylenburgh
Saskia was de eerste echtgenote en grote liefde van Rembrandt. Als dochter van de burgemeester van Leeuwarden, de belangrijkste stad in de provincie Friesland, moet Saskia een aantrekkelijke partij geweest zijn voor Rembrandt om mee te trouwen. In eerste instantie woonde het stel bij Hendrick van Uylenburgh in huis. In 1635 konden zij het zich veroorloven om een aangenaam huis te huren aan de Amstel. Saskia zou in deze periode vaak model staan voor Rembrandt.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Portret van een onbekende man
1636
Lange tijd werd gedacht dat de man op deze prent van Rembrandt, Samuel Menasseh ben Israel was. Hij was een van de meest vooraanstaande leden van de joodse gemeenschap in Amsterdam en woonde in dezelfde straat als Rembrandt. Het zou dan ook niet zo gek zijn als Rembrandt hem geportretteerd zou hebben, immers waren de modellen van Rembrandt over het algemeen mensen uit zijn directe omgeving. Tegenwoordig wordt er echter getwijfeld of dit wel een portret van Samuel Menasseh ben Israel is.
Begrafenis Rombertus
15 februari 1636
Rombertus van Rijn
Het eerste kind van Rembrandt en Saskia, Rombertus, werd nog geen drie maanden oud. Op vrijdag 15 februari 1636, precies twee maanden na zijn doop, werd de kleine Rombertus begraven in de Zuiderkerk. In het begrafenis register van de kerk staat vermeld dat de baby werd begraven onder een kleine steen. De begrafenis kostte Rembrandt vier gulden. Aangezien Rembrandt geen eigen graf in een van de Amsterdamse kerken had gekocht, moest zijn zoontje begraven worden in de kerk van de buurt waarin hij woonde. In dit geval de Zuiderkerk. Rembrandt en Saskia waren toen pas verhuisd naar de Nieuwe Doelenstraat.
Hoge kindersterfte
In de zeventiende eeuw kwam het vaak voor dat babyβs overleden. Vooral de pest maakte in deze tijd veel slachtoffers. Een op de vijf Amsterdammers raakte besmet met de dodelijke ziekte. Kleine kinderen waren extra kwetsbaar voor de ziekte. Na Rombertus kregen Rembrandt en Saskia nog twee kindjes die niet lang na de geboorte stierven, in 1638 en in 1640. Het waren twee meisjes, die allebei Cornelia heetten, naar Rembrandts moeder. De beide Corneliaβs leefden maar twee weken. Pas het vierde kind van Rembrandt en Saskia, Titus, zou de volwassen leeftijd bereiken.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Rembrandt koopt een Rubens
8 oktober 1637
Een groot bewonderaar
Rembrandt was een groot bewonderaar van de Zuid-Nederlandse kunstenaar Peter Paul Rubens (1577-1640). Voor enkele schilderijen baseerde Rembrandt zich zelfs op composities van de Vlaamse meester. Het is dan ook niet vreemd dat Rembrandt op 8 oktober 1637 een schilderij kocht van Rubens. Hij betaalde er bijna 425 gulden voor aan de advocaat Trojanus de Magistris. Dat was de boekhouder van de schilder Jan Jansz Uyl. Uyl had geld geleend van De Magistris en gaf hem het schilderij van Rubens als onderpand. De Magistris verkocht het vervolgens aan Rembrandt.
Hero en Leander
Rembrandt legde een eigen kunstverzameling aan, voor zichzelf en voor de verkoop. Een Rubens mocht in zijn verzameling niet ontbreken. Het schilderij van rond 1605 verbeeldde de mythe van Hero en Leander. Leander zwemt βs nachts de Hellespont over om bij zijn geliefde Hero te komen. Als de fakkel die Hero heeft aangestoken om hem de weg te wijzen dooft in een storm, verdrinkt hij. Rubens schilderde de nachtelijke onweersstorm en het woest kolkende water met daarin het bleke lichaam van Leander. In 1644 verkocht Rembrandt het schilderij voor 530 gulden β met winst dus β aan de kunsthandelaar Lodewijk van Ludick. Het schilderij hangt tegenwoordig in de Yale Art Gallery in New Haven, Verenigde Staten.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Verkoop etsplaat aan Samuel D'Orta
17 december 1637
Bedrog?
Samuel D'Orta was een Portugees joodse schilder en kunsthandelaar in Amsterdam. Hij vertrouwde Rembrandt niet helemaal. Rembrandt had hem de drukplaat van zijn ets 'Abrahams verstoting van Hagar en Ishmael' verkocht. Hij had beloofd er zelf geen afdrukken meer van te verkopen; hij bewaarde er alleen een paar voor zichzelf. Maar D'Orta was bang dat Rembrandt zich niet aan zijn woord hield. Op 17 december 1637 nodigde hij de kunstenaar en een stel getuigen bij hem thuis uit. Hij liet Rembrandt nogmaals verklaren dat hij de etsen niet zou verkopen. De getuigen, Outger Groot en Dirck Hendricksz, stuurde hij de volgende dag naar notaris Benedictus Baddel. Die tekende hun verklaring op.
Handelswaar
Samuel D'Orta was zelf schilder, maar hij handelde ook in werken van collega's. Dat was in die tijd heel gebruikelijk; Rembrandt deed het zelf ook. Rembrandt was in 1637 al een bekende kunstenaar en D'Orta hoopte een flinke winst te maken met de verkoop van 'echte Rembrandts'. Maar de waarde van de etsen zou natuurlijk behoorlijk dalen, als Rembrandt ze zelf ook zou blijven verkopen.
Brand
Bij een brand in het stadhuis, in 1762, raakte het boek met de verklaring van Outger en Dirck beschadigd. Het was daardoor moeilijk te raadplegen, en het document werd pas in 1976 gevonden. Delen van de tekst zijn door de brandschade onleesbaar, maar ze kunnen wel worden aangevuld.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Doop van Cornelia, het tweede kind van Rembrandt en Saskia
22 juli 1638
Op 22 juli 1638 werd het tweede kind van Rembrandt en Saskia, Cornelia, gedoopt in de Oude Kerk. Het moet een mooi moment zijn geweest voor het stel, aangezien zij twee jaar eerder hun zoon Rombertus nog hadden moeten begraven. Het meisje werd vernoemd naar de grootmoeder van Rembrandt.
Hoge kindersterfte
Helaas werd het meisje slechts twee weken oud. Net als Rombertus, het eerste kind van Rembrandt en Saskia, werd ook Cornelia begraven in de Zuiderkerk. In de zeventiende eeuw kwam het vaak voor dat babyβs overleden. Vooral de pest maakte in deze tijd veel slachtoffers. Een op de vijf Amsterdammers raakte besmet met de dodelijke ziekte. Kleine kinderen waren extra kwetsbaar voor de ziekte.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Tweede testament Saskia
5 juni 1642
Sterfbed
Terwijl Rembrandt de laatste hand aan de βNachtwachtβ legde, werd Saskia ziek. Ze had tuberculose. Op 5 juni 1642 liet zij notaris Pieter Barcman komen om haar testament op te maken. Op haar sterfbed bepaalde Saskia dat ze haar eigendommen naliet aan haar kinderen. Ze had toen één levende zoon, Titus. Die was acht maanden oud. Rembrandt kreeg het volledige beheer over de bezittingen. Hij mocht ermee doen wat hij wilde, als hij maar goed voor het kind zou zorgen.
Vertrouwen
Ook uit andere bepaling van het testament blijkt dat Saskia haar man volledig vertrouwde. Terwijl er volgens de wet twee voogden hoorden te zijn, benoemde Saskia alleen Rembrandt als voogd over Titus. De Weeskamer, die waakte over de erfenis van wezen, zette zij buitenspel. Rembrandt hoefde ook geen officiΓ«le lijst op te stellen van haar bezittingen.
De helft
Saskia kwam uit een vrij welgestelde familie. Van haar vader, die burgemeester van Leeuwarden was geweest, had zij wat geld geΓ«rfd. Als Rembrandt hertrouwde, of als hij stierf, hadden hij en zijn nazaten nog recht op de helft daarvan. De andere helft ging dan weer naar de familie van Saskia.
Veilig
In 1635 hadden Rembrandt en Saskia nog samen een testament laten opmaken, waarin zij elkaar als erfgenaam aanwezen. Nu erfde Rembrandt niets, maar kon hij wel over alles beschikken. Een slimme zet: zo konden Rembrandts schuldeisers niet bij de erfenis van Saskia komen. Saskia overleed op 14 juni 1642.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Begraafregister Saskia
19 juni 1642
Rembrandt's echtgenote Saskia werd op 19 juni 1642 begraven in de Oude Kerk. Ze was op 14 juni overleden aan tuberculose. Rembrandt legde op dat moment de laatste hand aan de Nachtwacht. De begrafenis kostte acht gulden. Het graf van Saskia is nog steeds te zien in de Oude Kerk. Het opschrift stamt echter uit 1953: 'Saskia 19 juni 1642'.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Uitspraak van de commissarissen in de zaak Geertje Dircx
23 oktober 1649
Huwelijkskrakeel
De commissarissen van huwelijkse zaken registreerden de huwelijken van de Amsterdammers. Ze bemiddelden ook bij conflicten die ontstonden als mensen wilden trouwen. Die zaken noteerden ze in het huwelijkskrakeelboek. Daarin staat te lezen dat Geertje Dircx, Rembrandts gewezen huishoudster en geliefde, in 1649 van de schilder eiste dat hij met haar zou trouwen. Volgens haar had hij dat beloofd. En anders moest Rembrandt in haar onderhoud voorzien. Waarschijnlijk wilde Geertje zo meer alimentatie van hem loskrijgen. De commissarissen moesten Rembrandt drie keer ontbieden, voordat hij op 23 oktober 1649 voor hen verscheen. Hij ontkende alles. Geertje moest maar bewijzen dat hij ooit met haar geslapen had.
Uitspraak
Rembrandt had Geertje al aangeboden haar 160 gulden per jaar te betalen. De commissarissen maakten daar nu 200 gulden van. Verder moesten de twee zich aan hun eerdere overeenkomst houden. Zo beschermden de commissarissen Geertjes belangen, zonder dat ze Rembrandt tot een huwelijk dwongen.
Opgesloten
Geertje gaf het jaar daarop haar broer en haar neef volmacht om de alimentatie bij Rembrandt te innen. Maar Rembrandt wist de broer in te palmen. In opdracht van de schilder kocht die vervolgens een buurvrouw van Geertje om, om in de buurt praatjes over haar te verzamelen. Geertje kwam er daarin niet goed vanaf. Zo slecht zelfs dat de burgemeesters besloten haar te laten opsluiten in het Spinhuis β het tuchthuis voor vrouwen β in Gouda. Pas na vijf jaar werd Geertje vrijgelaten.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Rembrandt betaalt zijn rekening niet
1 februari 1653
Op 4 februari 1653 ontving Rembrandt een rekening van de notaris van Christoffel Thijs, de man die hem in 1639 het huis aan de Jodenbreestraat had verkocht. Rembrandt had bij de aankoop van het huis toegezegd dat hij voor november 1646 de hele koopsom van 13.000 gulden zou betalen. Dat had hij niet gedaan. In 1646 had hij pas 6000 gulden afgelost. Er stond dus nog 7000 gulden open. Rembrandt had bovendien sinds 1649 geen rente meer over zijn schuld bij Thijs betaald. En volgens zijn schuldeiser moest hij ook nog meebetalen aan diverse belastingen op onroerend goed. Aan de veertigste en tachtigste penning bijvoorbeeld, de belastingen op de overdracht van een huis die Thijs voor hem had voorgeschoten.
In de problemen
Om zijn schuld aan Christoffel Thijs te kunnen betalen leende Rembrandt aan verschillende kanten geld. Hij voldeed daarmee de rest van de koopsom van het huis en de overdrachtsbelasting, maar niet de rente. Rembrandt raakte zo steeds dieper in de schulden, bij steeds meer schuldeisers, totdat hij in 1656 zijn faillissement moest aanvragen. De rekening van Christoffel Thijs stond dus aan het begin van Rembrandts financiΓ«le problemen.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Hendrickje Stoffels verschijnt voor de kerkeraad
23 juli 1654
Hendrickje Stoffels
In 1647 volgde Hendrickje Stoffels, Geertje Dircx op als huishoudster van Rembrandt. Hendrickje was een dochter van de sergeant Stoffel Jegers uit Bredevoort. Ze staat bekend onder de naam Hendrickje Stoffels β dochter van Stoffel β maar haar achternaam was dus eigenlijk Jegers. Hier staat het geschreven als Jaghers. Hendrickje werd uiteindelijk ook de minnares van Rembrandt. De twee woonden dus samen zonder dat ze getrouwd waren en dit zorgde voor de nodige problemen. Helemaal toen Hendrickje ook nog zwanger werd van Rembrandt. De relatie tussen de twee viel nu niet meer te ontkennen en Hendrickje moest voor de kerkenraad verschijnen.
Hoererije
De ouderlingen van de kerkenraad hadden Hendrickje Stoffels al drie keer opgeroepen om voor hen te verschijnen. Pas op 23 juli 1654 kwam ze. De ouderlingen beschuldigden haar van βhoererijeβ met de schilder Rembrandt. Ook Rembrandt hadden ze aanvankelijk ontboden. Waarschijnlijk hadden ze sindsdien ontdekt dat de schilder niet tot de Amsterdamse gereformeerde kerk behoorde. Als straf moest Hendrickje boetedoen. En ze mocht niet meer deelnemen aan het avondmaal in de kerk.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Testament van Titus
24 november 1655
Uit vrije wil
Titus was veertien jaar in november 1655. Hij woonde in de Jodenbreestraat met zijn vader, Hendrickje Stoffels en zijn halfzusje Cornelia, die net een jaar oud was. Het gezin ging gebukt onder Rembrandts schulden. De schilder nam daarom maatregelen om zijn financiΓ«le middelen te beschermen. Hij stuurde zijn zoon op 24 november naar notaris Jan Molengraeff om zijn testament op te maken. Daar verklaarde de jonge Titus dat het helemaal zijn eigen idee was geweest en dat hij uit vrije wil gekomen was, zonder dat iemand hem daartoe had overgehaald.
Enige erfgenaam
Titus had in 1642 alles geΓ«rfd wat zijn moeder Saskia bezat. Rembrandt beheerde dat vermogen voor hem. Saskiaβs familieleden waren erg wantrouwig over de manier waarop Rembrandt omsprong met de nalatenschap van zijn vrouw. In 1647 eisten zij dat de schilder daarover verantwoording aflegde. Rembrandt stelde toen een lijst op van wat Saskia en hij hadden gehad toen zij overleed. Hij schatte hun gezamenlijke vermogen op ruim 40.000 gulden. Titus had recht op Saskiaβs deel daarvan, dus op 20.000 gulden. Rembrandt wilde dat kapitaal graag in handen houden. Daarom benoemde Titus Rembrandt als zijn enige erfgenaam, wanneer hij zonder kinderen zou komen te overlijden. De familie van Saskia kreeg niets.
Drie testamenten
Titus liet in de jaren 1655-1657 drie verschillende testamenten opmaken om ervoor te zorgen dat Rembrandt over Saskiaβs geld zou kunnen blijven beschikken.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Rembrandt laat zijn huis aan Titus na
17 mei 1656
Voor Titus
Sinds 1653 zat Rembrandt diep in de schulden. Hij begon daarom maatregelen te nemen om zijn bezittingen veilig te stellen voor zijn schuldeisers. Op 17 mei 1656 zette hij zijn huis aan de Jodenbreestraat β toen nog Sint Antoniesbreestraat β op naam van de vijftienjarige Titus. Volgens zijn verklaring voor de notaris kreeg Titus het huis als zijn aandeel in de erfenis van zijn moeder Saskia.
Failliet
Nog geen twee maanden nadat hij het huis aan Titus had overgedragen, op 10 juli 1656, vroeg Rembrandt een boedelafstand aan. Dat was een soort vrijwillig faillissement. In het jaar dat volgde verkocht de Desolate Boedelkamer, de stedelijke instantie die over de faillissementen ging, zijn bezittingen om met de opbrengst zijn schulden af te lossen.
Toch verhuizen
Begin 1658 was duidelijk dat de verkoop van Rembrandts spullen niet genoeg opleverde om al zijn schuldeisers te betalen. Het huis liep nu toch gevaar. Rembrandt liet nogmaals optekenen dat het huis van Titus was. Hij kreeg daarbij steun van de Weeskamer, die erop moest toezien dat Titus zijn deel van de erfenis van zijn moeder zou krijgen. Maar op 2 februari 1658 werd Rembrandts belangrijkste schuldeisers, Cornelis Witsen, tot burgemeester gekozen. Op zijn aandringen werd het huis toch verkocht. Het bracht ruim 11.000 gulden op, waarmee Rembrandt zijn grootste schuld kon aflossen. Rembrandt verhuisde met zijn gezin naar een huurhuis op de Rozengracht.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Boedelinventaris van Rembrandt
25 juli 1656
Boedelafstand
Nadat Rembrandt op 14 juli 1656 bij de Staten-Generaal een boedelafstand β een soort beschermd faillissement β had aangevraagd, moest hij al zijn bezittingen overdragen aan de commissarissen van de Desolate Boedelkamer. Die zouden alles verkopen om met de opbrengst een regeling te treffen met zijn schuldeisers. Daarom lieten zij op 25 en 26 juli een inventaris opmaken van alles wat Rembrandt in huis had.
Van kamer naar kamer
De klerken van de Desolate Boedelkamer liepen van kamer naar kamer, terwijl ze alles wat ze zagen op een lijst zetten. Ze begonnen in het voorhuis en de zijkamer en eindigden in de gang. De inventaris geeft een indruk van hoe Rembrandt woonde en werkte. Zo had de schilder een βkunstkamerβ, en een groot Γ©n een klein atelier.
Collectie
Overal in het huis hingen, stonden en lagen kunstwerken. Rembrandt had een half jaar eerder zelf al veel laten veilen, dus eigenlijk was dit nog maar een deel van zijn collectie. Er waren schilderijen, prenten en tekeningen van Rembrandt zelf, maar ook van collegaβs, die hij gebruikte als studiemateriaal en om te verhandelen. Er stonden beelden en wat boeken. Verder had Rembrandt een verzameling helmen, wapens, kleding en andere accessoires die hij als rekwisieten voor zijn schilderijen gebruikte.
Gereedschap
De inventaris noemt geen schildersezels, penselen of verf. Zulk gereedschap, dat nodig was om een beroep te blijven uitoefenen, kon volgens de wet bij een faillissement niet aan de schuldeisers worden toegekend.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Een verklaring over de Nachtwacht
1659
Erfenis
In 1659 verzocht Louis Crayers de lakenkoopman Jan Pietersz Bronchorst een verklaring af te leggen over de prijs van een van Rembrandts beroemdste werken: de Nachtwacht. Crayers was de voogd van Titus. Hij moest, nu Rembrandt failliet was, de belangen van de jongen behartigen en zijn moeders erfenis veiligstellen. Titus had Saskiaβs helft van de gemeenschappelijke bezittingen van zijn ouders geΓ«rfd. Crayers probeerde vast te stellen hoeveel dat precies was. Toen Saskia in juni 1642 stierf, had Rembrandt juist de Nachtwacht voltooid. Het bedrag dat hij voor het schilderij kreeg, behoorde daarom bij het gezamenlijke bezit.
Schutters
De Nachtwacht is de bijnaam van het groepsportret van de schutters van de compagnie van kapitein Frans Banning Cocq. Rembrandt schilderde het voor de grote zaal van de Kloveniersdoelen aan de Nieuwe Doelenstraat, waar de schutters bijeenkwamen. Daar sierden zes van zulke grote schuttersstukken de wanden.
Honderd gulden
Uit de verklaring van Jan Pietersz Bronchorst blijkt dat iedere schutter zelf betaalde om zich door Rembrandt op de Nachtwacht te laten vereeuwigen. De hoogte van het bedrag hing samen met de plek op het schilderij. Gemiddeld kwam de prijs neer op zoβn honderd gulden per persoon. Rembrandt portretteerde zestien betalende schutters en kreeg dus 1600 gulden. Toen de Nachtwacht klaar was, schilderde iemand er een schild met de namen van de geportretteerde schutters op. Jan Pietersz Bronchorst staat daarop als elfde vermeld.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Maerten en Oopjen
3 november 1659
In de boedelinventaris van Maarten Daey uit 1659 worden 'twee conterfijsels' (portretten) van Maerten Soolmans en Oopjen Coppit genoemd. Het gaat hier om twee levensgrote portretten geschilderd door Rembrandt in 1634. In 2015 kochten de Nederlandse en Franse staat gezamenlijk deze portretten van de familie Rothschild. De schilderijen zullen beurtelings te zien zijn in het Amsterdamse Rijksmuseum en het Louvre in Parijs. Lange tijd was het echter onduidelijk wie er nu eigenlijk op deze portretten afgebeeld stonden. Dankzij het speurwerk van archivaris I.H. van Eeghen en het archief van de Amsterdamse Notarissen weten wij nu dat het gaat om Maerten en Oopjen. Eerder dacht men dat het ging om Maarten Daey en zijn eerste echtgenote Machteld van Doorn. Oopjen trouwde namelijk na het overlijden van Maerten Soolmans met Maarten Daey. Na het overlijden van Oopjen kwamen de schilderijen dan ook in het bezit van de familie Daey. Ergens in de familie Daey moet de kennis over de geportretteerden verloren zijn gegaan.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Confessie Elsje Christiaens
28 april 1664
Elsje Christiaens
In 1664 werd Elsje Christiaens in Amsterdam ter dood veroordeeld, omdat zij tijdens een ruzie haar huisbazin had vermoord met een bijl. In het Stadsarchief worden de stukken bewaard waarin haar bekentenis is opgetekend, de zogenaamde confessieboeken. Elsje was afkomstig uit 'Sprouwen', waarschijnlijk is dit het eiland SprogΓΈ dat in het huidige Denemarken ligt.
In de hoop een betrekking als dienstbode te vinden was ze naar Amsterdam gekomen. Bij een zogenaamde 'slaapvrouw' huurde ze een kamer. Toen de vrouw aan het einde van de maand de huur voor de kamer kwam innen, was Elsje niet in staat dit te betalen. Er volgde een woordenwisseling, waarbij de vrouw dreigde het kistje met bezittingen van haar huurder in beslag te nemen. Er onstond vervolgens een gevecht waarbij Elsje de vrouw sloeg met een bijl. De vrouw viel van de trap en bleef voor dood liggen. Elsje sloeg op de vlucht en stal hierbij ook nog een mantel van een andere gast. De buren waren echter al op het lawaai afgekomen en gingen Elsje achterna. In een wanhoopspoging te ontsnappen sprong ze in het Damrak, waarna ze opgepakt kon worden. Elsje werd veroordeeld en publiekelijk opgehangen op de dam. Haar lichaam werd vervolgens tentoongesteld op het galgenveld Volewijck als voorbeeld om anderen van misdaden te weerhouden.
Rembrandt
Het treurige verhaal over Elsje is bekend geworden door twee tekeningen die Rembrandt van haar maakte. Rembrandt tekende haar terwijl ze tentoongesteld werd op het galgenveld Volewijck. Voormalig archivaris van het Stadsarchief juffouw I.H. van Eeghen identificeerde het meisje op de tekeningen als Elsje. Ze nam 25 jaar confessieboeken door en ontdekte zo dat de enige ter dood veroordeelde vrouw die in aanmerking kwam de Deense dienstbode Elsje Christiaens moest zijn.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Ondertrouw Titus en Magdalena van Loo
10 februari 1668
Goedkeuring
Titus wilde trouwen met Magdalena van Loo. Op 10 februari trokken de twee naar de commissarissen van huwelijkse zaken om in ondertrouw te gaan. Rembrandt begeleidde zijn zoon. In het register van ondertrouw staat te lezen dat Magdalena met haar moeder Anna Huijbrechts kwam, maar dat klopt niet. Een aantekening in de kantlijn vertelt dat Magdalenaβs broer haar moeders toestemming bracht, waarschijnlijk in de vorm van een brief. De goedkeuring van een van de ouders was nodig om te mogen trouwen. Ook aan de andere voorwaarden voldeed het stel. Het huwelijk moest nu alleen nog op drie zondagen in de kerk worden afgekondigd.
Magdalena en Titus kenden elkaar waarschijnlijk al hun hele leven. Magdalenaβs vader Jan van Loo was een broer van Gerrit van Loo, de man van Saskiaβs zus Hiskia. Jan van Loo was zilversmid geweest. Hij was overleden toen Magdalena klein was. Titus was een paar maanden ouder dan Magdalena. Ze waren allebei 26 toen ze in ondertrouw gingen, en niet 27 zoals in het register staat. Op 28 februari 1668 trouwden Titus en Magdalena in de Nieuwe Kerk. Ze gingen bij Anna Huijbrechts wonen, aan het Singel.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Begrafenis van Titus
7 september 1668
Jong gestorven
Titus overleed begin september 1668 aan de pest. Hij was bijna 27. Hij stierf in het huis dat de naam De Gouden Schaal droeg, aan het Singel 358, tegenover de Appelmarkt en niet ver van het Spui. Daar woonde hij met zijn echtgenote Magdalena van Loo bij haar moeder Anna Huijbrechts. Titus en Magdalena waren net een half jaar getrouwd, en Magdalena was drie maanden zwanger van hun eerste kind, Titia.
Westerkerk
Magdalena liet haar overleden man begraven in de toen moderne Westerkerk. Sinds 1631 was de kerk in gebruik en vonden Amsterdammers er hun laatste rustplaats. De familie Van Loo had er een graf gekocht. Daarin kwam het lichaam van Titus tijdelijk te liggen. De begrafenis kostte ruim tien gulden. Niet veel later kocht Titusβ schoonmoeder Anna Huijbrechts voor 450 gulden nog een graf in dezelfde kerk. Naar dat graf werd zijn lichaam op 15 februari 1669 overgebracht. Een half jaar daarna overleed Anna Huijbrechts zelf. Ze werd in hetzelfde graf gelegd. Twee maanden later stierf ook haar dochter Magdalena, de weduwe van Titus. Ook zij kwam in het graf te liggen.
Laatste kind
Met de dood van Titus was ook het laatste kind van Rembrandt en Saskia overleden. Rembrandt had zijn echtgenote en vier kinderen overleefd. Ook zijn minnares Hendrickje Stoffels was inmiddels gestorven. Hij had nu alleen nog de dochter die Hendrickje hem geschonken had, Cornelia. Zij was bijna veertien.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
De doop van kleindochter Titia
22 maart 1669
Kleindochter
Niet lang nadat Titus en Magdalena van Loo waren getrouwd verwachtten zij hun eerste kindje. Het zou ook Rembrandts eerste kleinkind worden. Maar toen Magdalena drie maanden zwanger was, overleed Titus. Zijn weduwe bracht in maart 1669 een dochter ter wereld. Het meisje werd op 22 maart 1669 gedoopt in de Nieuwezijds Kapel, tussen het Rokin en de Kalverstraat. Ze kreeg de naam Titia, naar haar vader; in het doopregister staat het gespeld als βTietieβ.
Grootouders
Sinds het midden van de zestiende eeuw tekenden de Amsterdamse kerken hun dopen op in een boek. Die doopregisters leveren een schat aan informatie over de Amsterdammers, hun verwanten en bekenden. De gegevens uit de doopregisters zijn te doorzoeken via de website van het Stadsarchief Amsterdam. In het doopregister van de Nieuwezijds Kapel staat te lezen dat de twee nog levende grootouders van Titia als getuigen bij de doop aanwezig waren: Rembrandt en Magdalenaβs moeder Anna Huijbrechts. De derde doopgetuige was de juwelier FranΓ§ois van Bijler. Omdat Titia half wees was, was hij als haar voogd aangewezen.
Wees
Titiaβs grootouders zouden in de herfst van dat jaar allebei overlijden. Van Rembrandt erfde Titia een aantal βrariteiten en antiquiteitenβ, en ook wat schilderijen en tekeningen. Een paar weken na Rembrandt stierf ook Titiaβs moeder Magdalena. FranΓ§ois van Bijler zou voortaan voor haar zorgen. Toen ze zeventien was trouwde Titia met de zoon van haar voogd, die ook FranΓ§ois heette.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
De laatste boedelbeschrijving
5 oktober 1669
Op 5 oktober 1669, een dag na het overlijden van Rembrandt, werd de inboedel opgemaakt van zijn huis aan de Rozengracht. Dit gebeurde op verzoek van Magdalena van Loo, de weduwe van Titus, en Christiaan Dusart, de voogd van Rembrandt's dochter Cornelia. Omdat Rembrandt al enige tijd teerde op het geld van Cornelia om zijn huur te kunnen betalen, waren de erfgenamen enigszins huiverig met het accepteren van de erfenis. Mits er substantiele gelden gevonden konden worden om de begrafenis kosten te betalen waren ze bereid om de erfenis te accepteren.
Helaas zijn delen van de boedelinventaris verbrand, waardoor niet alles meer goed leesbaar is.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Begrafenis van Rembrandt
8 oktober 1669
Overleden
Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 in zijn huis aan de Rozengracht 184. Hij had tot vlak voor zijn dood doorgewerkt. In zijn huis werden verschillende onvoltooide schilderijen aangetroffen. Vier dagen later, op 8 oktober, werd hij begraven in de nabijgelegen Westerkerk en werd dit document opgesteld. Ook Hendrickje Stoffels en Titus lagen daar begraven.
Huurgraf
De schilder kwam in een huurgraf te rusten. Het begraafregister van de Westerkerk vermeldt dat de begrafenis 15 gulden kostte. Dat was sinds december 1663 de vaste prijs voor een huurgraf. De begrafenis was sober. Rembrandt kreeg geen uitvoerige herdenking en er waren geen grootse lofredes, zoals bij de eerdere uitvaarten van zijn collegaβs Pieter Lastman en Govert Flinck. De precieze plek van Rembrandts graf is niet bekend.
Wezen
Rembrandts erfgenamen waren zijn dochter Cornelia en zijn kleindochter Titia, het kind van zijn overleden zoon Titus en Magdalena van Loo. Magdalena en Corneliaβs voogd Christiaan Dusart nam de afhandeling van de nalatenschap op zich. Hij liet de notaris een inventaris opmaken van alle spullen in het huis aan de Rozengracht. Veel geld was er niet: volgens een verklaring van Rembrandts dienstmeisje Rebecca Willems leefde de schilder eigenlijk van het geld dat Cornelia van haar moeder Hendrickje had geΓ«rfd. Magdalena trof in een kast alleen nog een buideltje met wat gouden munten aan. Magdalena van Loo overleed twee weken na Rembrandt. Cornelia en Titia waren toen allebei wees.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Rembrandt blijkt gezond
Ondertrouw Rembrandt en Saskia
Portret van een onbekende man
Begrafenis Rombertus
Rembrandt koopt een Rubens
Verkoop etsplaat aan Samuel D'Orta
Doop van Cornelia, het tweede kind van Rembrandt en Saskia
Tweede testament Saskia
Begraafregister Saskia
Uitspraak van de commissarissen in de zaak Geertje Dircx
Rembrandt betaalt zijn rekening niet
Hendrickje Stoffels verschijnt voor de kerkeraad
Testament van Titus
Rembrandt laat zijn huis aan Titus na
Boedelinventaris van Rembrandt
Een verklaring over de Nachtwacht
Maerten en Oopjen
Confessie Elsje Christiaens
Ondertrouw Titus en Magdalena van Loo
Begrafenis van Titus
De doop van kleindochter Titia
De laatste boedelbeschrijving
Begrafenis van Rembrandt
Overzicht van bron(nen) op de kaart