Op 1 mei 1883 opende koning Willem III op het Museumplein in Amsterdam de Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling. Het belangrijkste doel van de tentoonstelling was het bevorderen van de koloniale handel. De koloniën werden in Nederland vooral als wingewesten gezien, rijk aan rubber, suiker, koffie en tabak. Amsterdam was met zijn haven, vele bankiers en handelskantoren het centrum van deze handel, die de stad weer rijk maakte. Het geweld dat achter deze economische groei schuilde, werd tijdens de wereldtentoonstelling zorgvuldig buiten beeld gehouden.
Het terrein stond vol met landenpaviljoens, tenten, kiosken en restaurants. Er waren nieuwe technologische uitvindingen en een enorme Chinese boot. Voor de ingang van het Koloniaal Gebouw stond een gigantisch gipsen beeld van J.P. Coen. Het Nederlands paviljoen was tot de nok toe gevuld met etnografische objecten. Die waren verscheept uit de koloniën, vooral Nederlands-Indië.
Maar er waren niet alleen machines en bijzondere voorwerpen te zien. Er werden ook mensen tentoongesteld. In het zogenaamde ‘Javaanse dorp’ woonden tijdelijk 38 volwassenen en kinderen van Java en Sumatra, die kunst, dans en muziek uit deze regio naspeelden. In een nagebouwd Surinaams dorp werd een karikatuur van het leven in Suriname getoond, met 28 Surinamers als acteurs. Zo kon het beeld bevestigd worden dat de kolonisator nodig was om deze mensen te helpen, met modern vervoer, westerse geneeskunde, christendom en onderwijs.
De wereldtentoonstelling meer dan een miljoen bezoekers. Voor velen was het een eerste bezoek aan Amsterdam. Ze zagen een stad in verbouwing. Vlak bij het tentoonstellingsterrein was het Rijksmuseum in aanbouw en werd het fundament voor het Concertgebouw gelegd. Veel bezoekers kwamen met de trein naar de hoofdstad, al was station Amsterdam Centraal nog niet klaar. Amsterdam was een echte toeristische trekpleister geworden.