In de jaren zestig van de twintigste eeuw groeide de Nederlandse economie hard. Er was echter een groot tekort aan industriearbeiders. Grote bedrijven als Philips en de Hoogovens kwamen handen te kort en zochten naar alternatieven. Zo gingen zij op zoek naar tijdelijke arbeiders uit het buitenland. Vanwege hun tijdelijke aanwezigheid werden zij ‘gastarbeiders’ genoemd.
Ook in de Amsterdamse industrie en haven bestond er destijds een groot arbeiderstekort, dat met tijdelijke arbeiders moest worden opgelost. Hiervoor werden Turkse arbeiders naar Amsterdam gehaald om te helpen in de bouw en bij de scheepswerf van de Nederlandse Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM). Om deze arbeiders te huisvesten werd in 1966 woonoord Atatürk opgericht. Dit woonoord bestond uit 34 witte barakken, waarin 8 personen per barak werden ondergebracht. Op de derde afbeelding zie je een foto van de barakken. Daarnaast was er een gezamenlijke kantine en was er ruimte voor vrije tijd. Al snel ontstond er een hechte gemeenschap in het woonoord.
Aangezien veel arbeiders hier slechts voor korte tijd zouden komen werken, was er in het woonoord weinig aandacht voor luxe. Toen veel gastarbeiders uiteindelijk langer bleven dan zij aanvankelijk hadden verwacht, bleek het woonoord voor langdurig verblijf toch best krap. Daarnaast namen de klachten over de woonruimte en het weinige eten toe.
Veel arbeiders besloten daarom om het woonoord te verlaten. Zij vestigden zich elders in de stad in permanentere huisvesting. Via de regeling voor gezinshereniging was het daarnaast mogelijk dat ook hun vrouwen en kinderen naar Nederland konden komen.
Vanwege het dalende aantal bewoners werd het woonoord in 1978 gesloten. Op de plek waar destijds de barakkenwoningen stonden, staat nu een monument ter herinnering aan het woonoord en haar voormalige bewoners.
Rechthebbende afbeelding 1 en 2: Michel Pellanders