Op 4 december 1682 tekende de inheemse leider Uquerika twee machtigingen bij de Amsterdamse notaris Dirck van der Groe. Uquerika werd daarin omschreven als ‘Generael van de Indianen woonende tot Suriname’. Hij was één van de eerste inheemse Surinamers in Amsterdam, en waarschijnlijk de allereerste die een geschreven bewijs van zijn aanwezigheid achterliet.
Duizenden jaren leefden er Lokono (Arawakken) en Kari’na (Karaïben) in Suriname, voordat Europeanen tegen het einde van de zestiende eeuw ten tonele verschenen. Vanaf dat moment werden vele Inheemsen tot slaaf gemaakt. Vanaf de 1678 werd er openlijk strijd geleverd. In 1686 werd er een vredesverdrag gesloten, waarin het tot slaaf maken van Inheemsen werd verboden. Daar hield zeker niet iedereen zich aan. Toen Generaal Uquerika naar Amsterdam reisde, was het nog volop oorlog.
Uquerika voer samen met David Drago, telg uit de Surinaams-Joodse trans-Atlantische familie Nassy-Drago. Drago sprak de 'Nederlantse & Indiaensche spraecke' en kon daarom tolken bij de notaris. Kennelijk was Uquerika onder de indruk van wat hij in Amsterdam gezien had. Zijn ‘groote verhalen van soo een groot ende wonderlijck land en volk’ vormden voor de Arawakse leider Erikeja Jupiter zelfs aanleiding om een paar jaar later ook naar Amsterdam te reizen.
Je ziet op de afbeelding de handtekening van Uquerika onder een machtiging aan Manuel Aboaf, schoonzoon van David Nassy, om geld te innen. De machtiging zit in een akte in het archief van de Amsterdamse Notarissen.