Vanaf 1520 werden weeskinderen van Amsterdamse poorters opgevangen in het Burgerweeshuis, het huidige Amsterdam Museum. Hier werden deze wezen opgevangen en werden zij tot hun twintigste verjaardag opgeleid. Het stadsbestuur probeerde zo te voorkomen dat zij na het verlaten van het weeshuis heel arm zouden worden.
De jongste kinderen leerden rekenen, schrijven en lezen. Hierna moesten zij een vak gaan leren. Meisjes leerden breien en naaien in de ateliers van het weeshuis, terwijl de jongens buiten het Burgerweeshuis aan het werk gingen. Vele jongens werden zo ook te werk gesteld op schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC).
Op de eerste afbeelding is een schuldbekentenis van een weesjongen te lezen. Hij geeft hierin aan dat hij 150 gulden schuldig is aan het Burgerweeshuis. Dit document werd op 13 augustus 1789 ondertekend door Jacob Eweg voordat hij met het VOC-schip Vasco da Gama naar Batavia vertrok.
Op de tweede afbeelding is een gedeelte van een achttiende-eeuwse lijst te zien, waarin werd bijgehouden welke weeskinderen uit het Burgerweeshuis met de VOC naar Oost-Indië waren vertrokken. Daarnaast is af te lezen wanneer en op welk VOC-schip de jongens zijn uitgevaren. Zo kan je bij de rode pijl lezen dat Jan Lankhaar in 1750 op het schip Ghiesenburg was vertrokken en op 5 november 1758 is overleden op Bantam (Java).