Op deze prent zie je het Aalmoezeniershuis afgebeeld. Aalmoezeniers waren armenvaders, die de aalmoezen verstrekten aan de armen. Een aalmoes is een ander woord voor liefdadigheid, het geven van geld of materiële hulp aan de armen.
In Amsterdam werd in 1613 een college van Aalmoezeniers opgericht in een vleugel van het voormalige Clarissenklooster aan het Singel. Op straat speurden 'provoosten' -een soort politiemannen- actief naar bedelaars om hen naar het armenhuis te brengen. De aalmoezeniers lieten ook brood, boter en kaas uitdelen aan de behoeftige huisgezinnen.
Een belangrijke taak van van de armenvaders was de zorg voor verlaten kinderen en vondelingen. Die werden niet in het armenhuis opgenomen, maar werden 'uitbesteed', ze gingen naar gastgezinnen. Aanvankelijk waren dat er zo'n zestig per jaar, maar in 1649 was dat aantal opgelopen tot zevenhonderd kinderen. Er ontstond een tekort aan gezinnen die de kinderen konden opvangen.
In 1663 liet het stadsbestuur op verzoek van de aalmoezeniers een aparte instelling bouwen voor de opvang van alle verlaten kinderen en vondelingen. Het nieuwe Aalmoezeniersweeshuis verrees op een groot perceel aan de Prinsengracht.