In 1668 ontwierp Jan van der Heyden (1637-1712) een nieuwe straatlantaarn, 'de lamplantaarn.' Deze zou volgens hem bij duistere nachten de gehele stad van licht kunnen voorzien. Van der Heyden was een homo universalis. Naast kunstenaar was hij namelijk ook een uitvinder en zakenman.
Van der Heyden diende zijn plan voor de nieuwe lantaarn bij het stadsbestuur in en het werd in 1669 goedgekeurd. Hij werd daarnaast benoemd tot 'opsigter en directeur der bij nagt ligtende lantarens.'
In tegenstelling tot de bestaande lantarens waren Van der Heydens lantaarns wel in staat om onder alle weersomstandigheden helder te blijven branden. Zijn nieuwe straatlantaarn kon daarnaast in grote aantallen worden geproduceerd. Op de eerste afbeelding is een prent van deze lantaarn te zien.
Met de straatlantaarn van Van der Heyden werd Amsterdam voorzien van moderne openbare verlichting. Door deze straatverlichting werd Amsterdam in de late zeventiende eeuw ook wel beschouwd als de lichtstad van Europa.
Omstreeks 1678 legde Van der Heyden zijn uitvinding vast. Hierin had hij aan de hand van tekeningen alle details van de lantaarnpaal in opgenomen. Op de tweede afbeelding is deze tekening te zien.
