Hieronder zie je per thema welke tijdlijnen zijn aangemaakt. In een tijdlijn zijn bronnen opgenomen. Indien een bron is opgenomen in een tijdlijn, vind je deze onder het kopje 'beschikbare tools' onder de bron.

Beschikbare thema’s
Rembrandt
Rembrandt blijkt gezond
26 juli 1632
Wel te pas
Begin 1631 investeerde Rembrandt in Leiden, samen met 99 anderen, in een tontine. Dit was een financiële constructie waarbij een groep deelnemers geld in een fonds stak, dat vervolgens gebruikt werd voor lucratieve beleggingen. Als een van de investeerders stierf, kwam zijn deel van het dividend toe aan de anderen, net zo lang tot er nog maar een van hen over was, die alles kreeg. In maart 1631 hadden notarissen bevestigd dat alle inschrijvers van de Leidse tontine nog leefden.
Een jaar later volgde weer een controle. Notaris Jacob van Zwieten kwam op 26 juli 1632 kijken of Rembrandt nog in leven was. Hij constateerde dat de schilder 'wel te pas' – goed gezond – was. De notaris trof Rembrandt aan in het huis van de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, aan de huidige Jodenbreestraat, op de hoek met de Zwanenburgwal. Bij hem woonde de schilder op dat moment in. Hendrick van Uylenburgh handelde niet alleen in oude kunstwerken, hij had ook een werkplaats aan huis waar schilderijen en prenten werden geproduceerd voor de verkoop. Rembrandt was vier jaar lang het hoofd van dat atelier.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Ondertrouw Rembrandt en Saskia
10 juni 1634
Register van ondertrouw
Op 10 Juni 1634 verscheen Rembrandt in de Oude Kerk voor de commissarissen van huwelijkse zaken. Hij wilde trouwen met zijn verloofde Saskia van Uylenburgh. Zij was het nichtje van de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, bij wie Rembrandt op dat moment in huis woonde. Om te kunnen trouwen moest er getekend worden in het register van ondertrouw. Dit register van ondertrouw is bewaard gebleven.
Saskia van Uylenburgh
Saskia was de eerste echtgenote en grote liefde van Rembrandt. Als dochter van de burgemeester van Leeuwarden, de belangrijkste stad in de provincie Friesland, moet Saskia een aantrekkelijke partij geweest zijn voor Rembrandt om mee te trouwen. In eerste instantie woonde het stel bij Hendrick van Uylenburgh in huis. In 1635 konden zij het zich veroorloven om een aangenaam huis te huren aan de Amstel. Saskia zou in deze periode vaak model staan voor Rembrandt.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Portret van een onbekende man
1636
Lange tijd werd gedacht dat de man op deze prent van Rembrandt, Samuel Menasseh ben Israel was. Hij was een van de meest vooraanstaande leden van de joodse gemeenschap in Amsterdam en woonde in dezelfde straat als Rembrandt. Het zou dan ook niet zo gek zijn als Rembrandt hem geportretteerd zou hebben, immers waren de modellen van Rembrandt over het algemeen mensen uit zijn directe omgeving. Tegenwoordig wordt er echter getwijfeld of dit wel een portret van Samuel Menasseh ben Israel is.
Begrafenis Rombertus
15 februari 1636
Rombertus van Rijn
Het eerste kind van Rembrandt en Saskia, Rombertus, werd nog geen drie maanden oud. Op vrijdag 15 februari 1636, precies twee maanden na zijn doop, werd de kleine Rombertus begraven in de Zuiderkerk. In het begrafenis register van de kerk staat vermeld dat de baby werd begraven onder een kleine steen. De begrafenis kostte Rembrandt vier gulden. Aangezien Rembrandt geen eigen graf in een van de Amsterdamse kerken had gekocht, moest zijn zoontje begraven worden in de kerk van de buurt waarin hij woonde. In dit geval de Zuiderkerk. Rembrandt en Saskia waren toen pas verhuisd naar de Nieuwe Doelenstraat.
Hoge kindersterfte
In de zeventiende eeuw kwam het vaak voor dat baby’s overleden. Vooral de pest maakte in deze tijd veel slachtoffers. Een op de vijf Amsterdammers raakte besmet met de dodelijke ziekte. Kleine kinderen waren extra kwetsbaar voor de ziekte. Na Rombertus kregen Rembrandt en Saskia nog twee kindjes die niet lang na de geboorte stierven, in 1638 en in 1640. Het waren twee meisjes, die allebei Cornelia heetten, naar Rembrandts moeder. De beide Cornelia’s leefden maar twee weken. Pas het vierde kind van Rembrandt en Saskia, Titus, zou de volwassen leeftijd bereiken.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Rembrandt koopt een Rubens
8 oktober 1637
Een groot bewonderaar
Rembrandt was een groot bewonderaar van de Zuid-Nederlandse kunstenaar Peter Paul Rubens (1577-1640). Voor enkele schilderijen baseerde Rembrandt zich zelfs op composities van de Vlaamse meester. Het is dan ook niet vreemd dat Rembrandt op 8 oktober 1637 een schilderij kocht van Rubens. Hij betaalde er bijna 425 gulden voor aan de advocaat Trojanus de Magistris. Dat was de boekhouder van de schilder Jan Jansz Uyl. Uyl had geld geleend van De Magistris en gaf hem het schilderij van Rubens als onderpand. De Magistris verkocht het vervolgens aan Rembrandt.
Hero en Leander
Rembrandt legde een eigen kunstverzameling aan, voor zichzelf en voor de verkoop. Een Rubens mocht in zijn verzameling niet ontbreken. Het schilderij van rond 1605 verbeeldde de mythe van Hero en Leander. Leander zwemt ’s nachts de Hellespont over om bij zijn geliefde Hero te komen. Als de fakkel die Hero heeft aangestoken om hem de weg te wijzen dooft in een storm, verdrinkt hij. Rubens schilderde de nachtelijke onweersstorm en het woest kolkende water met daarin het bleke lichaam van Leander. In 1644 verkocht Rembrandt het schilderij voor 530 gulden – met winst dus – aan de kunsthandelaar Lodewijk van Ludick. Het schilderij hangt tegenwoordig in de Yale Art Gallery in New Haven, Verenigde Staten.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Verkoop etsplaat aan Samuel D'Orta
17 december 1637
Bedrog?
Samuel D'Orta was een Portugees joodse schilder en kunsthandelaar in Amsterdam. Hij vertrouwde Rembrandt niet helemaal. Rembrandt had hem de drukplaat van zijn ets 'Abrahams verstoting van Hagar en Ishmael' verkocht. Hij had beloofd er zelf geen afdrukken meer van te verkopen; hij bewaarde er alleen een paar voor zichzelf. Maar D'Orta was bang dat Rembrandt zich niet aan zijn woord hield. Op 17 december 1637 nodigde hij de kunstenaar en een stel getuigen bij hem thuis uit. Hij liet Rembrandt nogmaals verklaren dat hij de etsen niet zou verkopen. De getuigen, Outger Groot en Dirck Hendricksz, stuurde hij de volgende dag naar notaris Benedictus Baddel. Die tekende hun verklaring op.
Handelswaar
Samuel D'Orta was zelf schilder, maar hij handelde ook in werken van collega's. Dat was in die tijd heel gebruikelijk; Rembrandt deed het zelf ook. Rembrandt was in 1637 al een bekende kunstenaar en D'Orta hoopte een flinke winst te maken met de verkoop van 'echte Rembrandts'. Maar de waarde van de etsen zou natuurlijk behoorlijk dalen, als Rembrandt ze zelf ook zou blijven verkopen.
Brand
Bij een brand in het stadhuis, in 1762, raakte het boek met de verklaring van Outger en Dirck beschadigd. Het was daardoor moeilijk te raadplegen, en het document werd pas in 1976 gevonden. Delen van de tekst zijn door de brandschade onleesbaar, maar ze kunnen wel worden aangevuld.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Doop van Cornelia, het tweede kind van Rembrandt en Saskia
22 juli 1638
Op 22 juli 1638 werd het tweede kind van Rembrandt en Saskia, Cornelia, gedoopt in de Oude Kerk. Het moet een mooi moment zijn geweest voor het stel, aangezien zij twee jaar eerder hun zoon Rombertus nog hadden moeten begraven. Het meisje werd vernoemd naar de grootmoeder van Rembrandt.
Hoge kindersterfte
Helaas werd het meisje slechts twee weken oud. Net als Rombertus, het eerste kind van Rembrandt en Saskia, werd ook Cornelia begraven in de Zuiderkerk. In de zeventiende eeuw kwam het vaak voor dat baby’s overleden. Vooral de pest maakte in deze tijd veel slachtoffers. Een op de vijf Amsterdammers raakte besmet met de dodelijke ziekte. Kleine kinderen waren extra kwetsbaar voor de ziekte.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Tweede testament Saskia
5 juni 1642
Sterfbed
Terwijl Rembrandt de laatste hand aan de ‘Nachtwacht’ legde, werd Saskia ziek. Ze had tuberculose. Op 5 juni 1642 liet zij notaris Pieter Barcman komen om haar testament op te maken. Op haar sterfbed bepaalde Saskia dat ze haar eigendommen naliet aan haar kinderen. Ze had toen één levende zoon, Titus. Die was acht maanden oud. Rembrandt kreeg het volledige beheer over de bezittingen. Hij mocht ermee doen wat hij wilde, als hij maar goed voor het kind zou zorgen.
Vertrouwen
Ook uit andere bepaling van het testament blijkt dat Saskia haar man volledig vertrouwde. Terwijl er volgens de wet twee voogden hoorden te zijn, benoemde Saskia alleen Rembrandt als voogd over Titus. De Weeskamer, die waakte over de erfenis van wezen, zette zij buitenspel. Rembrandt hoefde ook geen officiële lijst op te stellen van haar bezittingen.
De helft
Saskia kwam uit een vrij welgestelde familie. Van haar vader, die burgemeester van Leeuwarden was geweest, had zij wat geld geërfd. Als Rembrandt hertrouwde, of als hij stierf, hadden hij en zijn nazaten nog recht op de helft daarvan. De andere helft ging dan weer naar de familie van Saskia.
Veilig
In 1635 hadden Rembrandt en Saskia nog samen een testament laten opmaken, waarin zij elkaar als erfgenaam aanwezen. Nu erfde Rembrandt niets, maar kon hij wel over alles beschikken. Een slimme zet: zo konden Rembrandts schuldeisers niet bij de erfenis van Saskia komen. Saskia overleed op 14 juni 1642.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Begraafregister Saskia
19 juni 1642
Rembrandt's echtgenote Saskia werd op 19 juni 1642 begraven in de Oude Kerk. Ze was op 14 juni overleden aan tuberculose. Rembrandt legde op dat moment de laatste hand aan de Nachtwacht. De begrafenis kostte acht gulden. Het graf van Saskia is nog steeds te zien in de Oude Kerk. Het opschrift stamt echter uit 1953: 'Saskia 19 juni 1642'.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Uitspraak van de commissarissen in de zaak Geertje Dircx
23 oktober 1649
Huwelijkskrakeel
De commissarissen van huwelijkse zaken registreerden de huwelijken van de Amsterdammers. Ze bemiddelden ook bij conflicten die ontstonden als mensen wilden trouwen. Die zaken noteerden ze in het huwelijkskrakeelboek. Daarin staat te lezen dat Geertje Dircx, Rembrandts gewezen huishoudster en geliefde, in 1649 van de schilder eiste dat hij met haar zou trouwen. Volgens haar had hij dat beloofd. En anders moest Rembrandt in haar onderhoud voorzien. Waarschijnlijk wilde Geertje zo meer alimentatie van hem loskrijgen. De commissarissen moesten Rembrandt drie keer ontbieden, voordat hij op 23 oktober 1649 voor hen verscheen. Hij ontkende alles. Geertje moest maar bewijzen dat hij ooit met haar geslapen had.
Uitspraak
Rembrandt had Geertje al aangeboden haar 160 gulden per jaar te betalen. De commissarissen maakten daar nu 200 gulden van. Verder moesten de twee zich aan hun eerdere overeenkomst houden. Zo beschermden de commissarissen Geertjes belangen, zonder dat ze Rembrandt tot een huwelijk dwongen.
Opgesloten
Geertje gaf het jaar daarop haar broer en haar neef volmacht om de alimentatie bij Rembrandt te innen. Maar Rembrandt wist de broer in te palmen. In opdracht van de schilder kocht die vervolgens een buurvrouw van Geertje om, om in de buurt praatjes over haar te verzamelen. Geertje kwam er daarin niet goed vanaf. Zo slecht zelfs dat de burgemeesters besloten haar te laten opsluiten in het Spinhuis – het tuchthuis voor vrouwen – in Gouda. Pas na vijf jaar werd Geertje vrijgelaten.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Rembrandt betaalt zijn rekening niet
1 februari 1653
Op 4 februari 1653 ontving Rembrandt een rekening van de notaris van Christoffel Thijs, de man die hem in 1639 het huis aan de Jodenbreestraat had verkocht. Rembrandt had bij de aankoop van het huis toegezegd dat hij voor november 1646 de hele koopsom van 13.000 gulden zou betalen. Dat had hij niet gedaan. In 1646 had hij pas 6000 gulden afgelost. Er stond dus nog 7000 gulden open. Rembrandt had bovendien sinds 1649 geen rente meer over zijn schuld bij Thijs betaald. En volgens zijn schuldeiser moest hij ook nog meebetalen aan diverse belastingen op onroerend goed. Aan de veertigste en tachtigste penning bijvoorbeeld, de belastingen op de overdracht van een huis die Thijs voor hem had voorgeschoten.
In de problemen
Om zijn schuld aan Christoffel Thijs te kunnen betalen leende Rembrandt aan verschillende kanten geld. Hij voldeed daarmee de rest van de koopsom van het huis en de overdrachtsbelasting, maar niet de rente. Rembrandt raakte zo steeds dieper in de schulden, bij steeds meer schuldeisers, totdat hij in 1656 zijn faillissement moest aanvragen. De rekening van Christoffel Thijs stond dus aan het begin van Rembrandts financiële problemen.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Hendrickje Stoffels verschijnt voor de kerkeraad
23 juli 1654
Hendrickje Stoffels
In 1647 volgde Hendrickje Stoffels, Geertje Dircx op als huishoudster van Rembrandt. Hendrickje was een dochter van de sergeant Stoffel Jegers uit Bredevoort. Ze staat bekend onder de naam Hendrickje Stoffels – dochter van Stoffel – maar haar achternaam was dus eigenlijk Jegers. Hier staat het geschreven als Jaghers. Hendrickje werd uiteindelijk ook de minnares van Rembrandt. De twee woonden dus samen zonder dat ze getrouwd waren en dit zorgde voor de nodige problemen. Helemaal toen Hendrickje ook nog zwanger werd van Rembrandt. De relatie tussen de twee viel nu niet meer te ontkennen en Hendrickje moest voor de kerkenraad verschijnen.
Hoererije
De ouderlingen van de kerkenraad hadden Hendrickje Stoffels al drie keer opgeroepen om voor hen te verschijnen. Pas op 23 juli 1654 kwam ze. De ouderlingen beschuldigden haar van ‘hoererije’ met de schilder Rembrandt. Ook Rembrandt hadden ze aanvankelijk ontboden. Waarschijnlijk hadden ze sindsdien ontdekt dat de schilder niet tot de Amsterdamse gereformeerde kerk behoorde. Als straf moest Hendrickje boetedoen. En ze mocht niet meer deelnemen aan het avondmaal in de kerk.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Testament van Titus
24 november 1655
Uit vrije wil
Titus was veertien jaar in november 1655. Hij woonde in de Jodenbreestraat met zijn vader, Hendrickje Stoffels en zijn halfzusje Cornelia, die net een jaar oud was. Het gezin ging gebukt onder Rembrandts schulden. De schilder nam daarom maatregelen om zijn financiële middelen te beschermen. Hij stuurde zijn zoon op 24 november naar notaris Jan Molengraeff om zijn testament op te maken. Daar verklaarde de jonge Titus dat het helemaal zijn eigen idee was geweest en dat hij uit vrije wil gekomen was, zonder dat iemand hem daartoe had overgehaald.
Enige erfgenaam
Titus had in 1642 alles geërfd wat zijn moeder Saskia bezat. Rembrandt beheerde dat vermogen voor hem. Saskia’s familieleden waren erg wantrouwig over de manier waarop Rembrandt omsprong met de nalatenschap van zijn vrouw. In 1647 eisten zij dat de schilder daarover verantwoording aflegde. Rembrandt stelde toen een lijst op van wat Saskia en hij hadden gehad toen zij overleed. Hij schatte hun gezamenlijke vermogen op ruim 40.000 gulden. Titus had recht op Saskia’s deel daarvan, dus op 20.000 gulden. Rembrandt wilde dat kapitaal graag in handen houden. Daarom benoemde Titus Rembrandt als zijn enige erfgenaam, wanneer hij zonder kinderen zou komen te overlijden. De familie van Saskia kreeg niets.
Drie testamenten
Titus liet in de jaren 1655-1657 drie verschillende testamenten opmaken om ervoor te zorgen dat Rembrandt over Saskia’s geld zou kunnen blijven beschikken.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Rembrandt laat zijn huis aan Titus na
17 mei 1656
Voor Titus
Sinds 1653 zat Rembrandt diep in de schulden. Hij begon daarom maatregelen te nemen om zijn bezittingen veilig te stellen voor zijn schuldeisers. Op 17 mei 1656 zette hij zijn huis aan de Jodenbreestraat – toen nog Sint Antoniesbreestraat – op naam van de vijftienjarige Titus. Volgens zijn verklaring voor de notaris kreeg Titus het huis als zijn aandeel in de erfenis van zijn moeder Saskia.
Failliet
Nog geen twee maanden nadat hij het huis aan Titus had overgedragen, op 10 juli 1656, vroeg Rembrandt een boedelafstand aan. Dat was een soort vrijwillig faillissement. In het jaar dat volgde verkocht de Desolate Boedelkamer, de stedelijke instantie die over de faillissementen ging, zijn bezittingen om met de opbrengst zijn schulden af te lossen.
Toch verhuizen
Begin 1658 was duidelijk dat de verkoop van Rembrandts spullen niet genoeg opleverde om al zijn schuldeisers te betalen. Het huis liep nu toch gevaar. Rembrandt liet nogmaals optekenen dat het huis van Titus was. Hij kreeg daarbij steun van de Weeskamer, die erop moest toezien dat Titus zijn deel van de erfenis van zijn moeder zou krijgen. Maar op 2 februari 1658 werd Rembrandts belangrijkste schuldeisers, Cornelis Witsen, tot burgemeester gekozen. Op zijn aandringen werd het huis toch verkocht. Het bracht ruim 11.000 gulden op, waarmee Rembrandt zijn grootste schuld kon aflossen. Rembrandt verhuisde met zijn gezin naar een huurhuis op de Rozengracht.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Boedelinventaris van Rembrandt
25 juli 1656
Boedelafstand
Nadat Rembrandt op 14 juli 1656 bij de Staten-Generaal een boedelafstand – een soort beschermd faillissement – had aangevraagd, moest hij al zijn bezittingen overdragen aan de commissarissen van de Desolate Boedelkamer. Die zouden alles verkopen om met de opbrengst een regeling te treffen met zijn schuldeisers. Daarom lieten zij op 25 en 26 juli een inventaris opmaken van alles wat Rembrandt in huis had.
Van kamer naar kamer
De klerken van de Desolate Boedelkamer liepen van kamer naar kamer, terwijl ze alles wat ze zagen op een lijst zetten. Ze begonnen in het voorhuis en de zijkamer en eindigden in de gang. De inventaris geeft een indruk van hoe Rembrandt woonde en werkte. Zo had de schilder een ‘kunstkamer’, en een groot én een klein atelier.
Collectie
Overal in het huis hingen, stonden en lagen kunstwerken. Rembrandt had een half jaar eerder zelf al veel laten veilen, dus eigenlijk was dit nog maar een deel van zijn collectie. Er waren schilderijen, prenten en tekeningen van Rembrandt zelf, maar ook van collega’s, die hij gebruikte als studiemateriaal en om te verhandelen. Er stonden beelden en wat boeken. Verder had Rembrandt een verzameling helmen, wapens, kleding en andere accessoires die hij als rekwisieten voor zijn schilderijen gebruikte.
Gereedschap
De inventaris noemt geen schildersezels, penselen of verf. Zulk gereedschap, dat nodig was om een beroep te blijven uitoefenen, kon volgens de wet bij een faillissement niet aan de schuldeisers worden toegekend.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Een verklaring over de Nachtwacht
1659
Erfenis
In 1659 verzocht Louis Crayers de lakenkoopman Jan Pietersz Bronchorst een verklaring af te leggen over de prijs van een van Rembrandts beroemdste werken: de Nachtwacht. Crayers was de voogd van Titus. Hij moest, nu Rembrandt failliet was, de belangen van de jongen behartigen en zijn moeders erfenis veiligstellen. Titus had Saskia’s helft van de gemeenschappelijke bezittingen van zijn ouders geërfd. Crayers probeerde vast te stellen hoeveel dat precies was. Toen Saskia in juni 1642 stierf, had Rembrandt juist de Nachtwacht voltooid. Het bedrag dat hij voor het schilderij kreeg, behoorde daarom bij het gezamenlijke bezit.
Schutters
De Nachtwacht is de bijnaam van het groepsportret van de schutters van de compagnie van kapitein Frans Banning Cocq. Rembrandt schilderde het voor de grote zaal van de Kloveniersdoelen aan de Nieuwe Doelenstraat, waar de schutters bijeenkwamen. Daar sierden zes van zulke grote schuttersstukken de wanden.
Honderd gulden
Uit de verklaring van Jan Pietersz Bronchorst blijkt dat iedere schutter zelf betaalde om zich door Rembrandt op de Nachtwacht te laten vereeuwigen. De hoogte van het bedrag hing samen met de plek op het schilderij. Gemiddeld kwam de prijs neer op zo’n honderd gulden per persoon. Rembrandt portretteerde zestien betalende schutters en kreeg dus 1600 gulden. Toen de Nachtwacht klaar was, schilderde iemand er een schild met de namen van de geportretteerde schutters op. Jan Pietersz Bronchorst staat daarop als elfde vermeld.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Maerten en Oopjen
3 november 1659
In de boedelinventaris van Maarten Daey uit 1659 worden 'twee conterfijsels' (portretten) van Maerten Soolmans en Oopjen Coppit genoemd. Het gaat hier om twee levensgrote portretten geschilderd door Rembrandt in 1634. In 2015 kochten de Nederlandse en Franse staat gezamenlijk deze portretten van de familie Rothschild. De schilderijen zullen beurtelings te zien zijn in het Amsterdamse Rijksmuseum en het Louvre in Parijs. Lange tijd was het echter onduidelijk wie er nu eigenlijk op deze portretten afgebeeld stonden. Dankzij het speurwerk van archivaris I.H. van Eeghen en het archief van de Amsterdamse Notarissen weten wij nu dat het gaat om Maerten en Oopjen. Eerder dacht men dat het ging om Maarten Daey en zijn eerste echtgenote Machteld van Doorn. Oopjen trouwde namelijk na het overlijden van Maerten Soolmans met Maarten Daey. Na het overlijden van Oopjen kwamen de schilderijen dan ook in het bezit van de familie Daey. Ergens in de familie Daey moet de kennis over de geportretteerden verloren zijn gegaan.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Confessie Elsje Christiaens
28 april 1664
Elsje Christiaens
In 1664 werd Elsje Christiaens in Amsterdam ter dood veroordeeld, omdat zij tijdens een ruzie haar huisbazin had vermoord met een bijl. In het Stadsarchief worden de stukken bewaard waarin haar bekentenis is opgetekend, de zogenaamde confessieboeken. Elsje was afkomstig uit 'Sprouwen', waarschijnlijk is dit het eiland Sprogø dat in het huidige Denemarken ligt.
In de hoop een betrekking als dienstbode te vinden was ze naar Amsterdam gekomen. Bij een zogenaamde 'slaapvrouw' huurde ze een kamer. Toen de vrouw aan het einde van de maand de huur voor de kamer kwam innen, was Elsje niet in staat dit te betalen. Er volgde een woordenwisseling, waarbij de vrouw dreigde het kistje met bezittingen van haar huurder in beslag te nemen. Er onstond vervolgens een gevecht waarbij Elsje de vrouw sloeg met een bijl. De vrouw viel van de trap en bleef voor dood liggen. Elsje sloeg op de vlucht en stal hierbij ook nog een mantel van een andere gast. De buren waren echter al op het lawaai afgekomen en gingen Elsje achterna. In een wanhoopspoging te ontsnappen sprong ze in het Damrak, waarna ze opgepakt kon worden. Elsje werd veroordeeld en publiekelijk opgehangen op de dam. Haar lichaam werd vervolgens tentoongesteld op het galgenveld Volewijck als voorbeeld om anderen van misdaden te weerhouden.
Rembrandt
Het treurige verhaal over Elsje is bekend geworden door twee tekeningen die Rembrandt van haar maakte. Rembrandt tekende haar terwijl ze tentoongesteld werd op het galgenveld Volewijck. Voormalig archivaris van het Stadsarchief juffouw I.H. van Eeghen identificeerde het meisje op de tekeningen als Elsje. Ze nam 25 jaar confessieboeken door en ontdekte zo dat de enige ter dood veroordeelde vrouw die in aanmerking kwam de Deense dienstbode Elsje Christiaens moest zijn.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Ondertrouw Titus en Magdalena van Loo
10 februari 1668
Goedkeuring
Titus wilde trouwen met Magdalena van Loo. Op 10 februari trokken de twee naar de commissarissen van huwelijkse zaken om in ondertrouw te gaan. Rembrandt begeleidde zijn zoon. In het register van ondertrouw staat te lezen dat Magdalena met haar moeder Anna Huijbrechts kwam, maar dat klopt niet. Een aantekening in de kantlijn vertelt dat Magdalena’s broer haar moeders toestemming bracht, waarschijnlijk in de vorm van een brief. De goedkeuring van een van de ouders was nodig om te mogen trouwen. Ook aan de andere voorwaarden voldeed het stel. Het huwelijk moest nu alleen nog op drie zondagen in de kerk worden afgekondigd.
Magdalena en Titus kenden elkaar waarschijnlijk al hun hele leven. Magdalena’s vader Jan van Loo was een broer van Gerrit van Loo, de man van Saskia’s zus Hiskia. Jan van Loo was zilversmid geweest. Hij was overleden toen Magdalena klein was. Titus was een paar maanden ouder dan Magdalena. Ze waren allebei 26 toen ze in ondertrouw gingen, en niet 27 zoals in het register staat. Op 28 februari 1668 trouwden Titus en Magdalena in de Nieuwe Kerk. Ze gingen bij Anna Huijbrechts wonen, aan het Singel.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Begrafenis van Titus
7 september 1668
Jong gestorven
Titus overleed begin september 1668 aan de pest. Hij was bijna 27. Hij stierf in het huis dat de naam De Gouden Schaal droeg, aan het Singel 358, tegenover de Appelmarkt en niet ver van het Spui. Daar woonde hij met zijn echtgenote Magdalena van Loo bij haar moeder Anna Huijbrechts. Titus en Magdalena waren net een half jaar getrouwd, en Magdalena was drie maanden zwanger van hun eerste kind, Titia.
Westerkerk
Magdalena liet haar overleden man begraven in de toen moderne Westerkerk. Sinds 1631 was de kerk in gebruik en vonden Amsterdammers er hun laatste rustplaats. De familie Van Loo had er een graf gekocht. Daarin kwam het lichaam van Titus tijdelijk te liggen. De begrafenis kostte ruim tien gulden. Niet veel later kocht Titus’ schoonmoeder Anna Huijbrechts voor 450 gulden nog een graf in dezelfde kerk. Naar dat graf werd zijn lichaam op 15 februari 1669 overgebracht. Een half jaar daarna overleed Anna Huijbrechts zelf. Ze werd in hetzelfde graf gelegd. Twee maanden later stierf ook haar dochter Magdalena, de weduwe van Titus. Ook zij kwam in het graf te liggen.
Laatste kind
Met de dood van Titus was ook het laatste kind van Rembrandt en Saskia overleden. Rembrandt had zijn echtgenote en vier kinderen overleefd. Ook zijn minnares Hendrickje Stoffels was inmiddels gestorven. Hij had nu alleen nog de dochter die Hendrickje hem geschonken had, Cornelia. Zij was bijna veertien.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
De doop van kleindochter Titia
22 maart 1669
Kleindochter
Niet lang nadat Titus en Magdalena van Loo waren getrouwd verwachtten zij hun eerste kindje. Het zou ook Rembrandts eerste kleinkind worden. Maar toen Magdalena drie maanden zwanger was, overleed Titus. Zijn weduwe bracht in maart 1669 een dochter ter wereld. Het meisje werd op 22 maart 1669 gedoopt in de Nieuwezijds Kapel, tussen het Rokin en de Kalverstraat. Ze kreeg de naam Titia, naar haar vader; in het doopregister staat het gespeld als ‘Tietie’.
Grootouders
Sinds het midden van de zestiende eeuw tekenden de Amsterdamse kerken hun dopen op in een boek. Die doopregisters leveren een schat aan informatie over de Amsterdammers, hun verwanten en bekenden. De gegevens uit de doopregisters zijn te doorzoeken via de website van het Stadsarchief Amsterdam. In het doopregister van de Nieuwezijds Kapel staat te lezen dat de twee nog levende grootouders van Titia als getuigen bij de doop aanwezig waren: Rembrandt en Magdalena’s moeder Anna Huijbrechts. De derde doopgetuige was de juwelier François van Bijler. Omdat Titia half wees was, was hij als haar voogd aangewezen.
Wees
Titia’s grootouders zouden in de herfst van dat jaar allebei overlijden. Van Rembrandt erfde Titia een aantal ‘rariteiten en antiquiteiten’, en ook wat schilderijen en tekeningen. Een paar weken na Rembrandt stierf ook Titia’s moeder Magdalena. François van Bijler zou voortaan voor haar zorgen. Toen ze zeventien was trouwde Titia met de zoon van haar voogd, die ook François heette.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
De laatste boedelbeschrijving
5 oktober 1669
Op 5 oktober 1669, een dag na het overlijden van Rembrandt, werd de inboedel opgemaakt van zijn huis aan de Rozengracht. Dit gebeurde op verzoek van Magdalena van Loo, de weduwe van Titus, en Christiaan Dusart, de voogd van Rembrandt's dochter Cornelia. Omdat Rembrandt al enige tijd teerde op het geld van Cornelia om zijn huur te kunnen betalen, waren de erfgenamen enigszins huiverig met het accepteren van de erfenis. Mits er substantiele gelden gevonden konden worden om de begrafenis kosten te betalen waren ze bereid om de erfenis te accepteren.
Helaas zijn delen van de boedelinventaris verbrand, waardoor niet alles meer goed leesbaar is.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Begrafenis van Rembrandt
8 oktober 1669
Overleden
Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 in zijn huis aan de Rozengracht 184. Hij had tot vlak voor zijn dood doorgewerkt. In zijn huis werden verschillende onvoltooide schilderijen aangetroffen. Vier dagen later, op 8 oktober, werd hij begraven in de nabijgelegen Westerkerk en werd dit document opgesteld. Ook Hendrickje Stoffels en Titus lagen daar begraven.
Huurgraf
De schilder kwam in een huurgraf te rusten. Het begraafregister van de Westerkerk vermeldt dat de begrafenis 15 gulden kostte. Dat was sinds december 1663 de vaste prijs voor een huurgraf. De begrafenis was sober. Rembrandt kreeg geen uitvoerige herdenking en er waren geen grootse lofredes, zoals bij de eerdere uitvaarten van zijn collega’s Pieter Lastman en Govert Flinck. De precieze plek van Rembrandts graf is niet bekend.
Wezen
Rembrandts erfgenamen waren zijn dochter Cornelia en zijn kleindochter Titia, het kind van zijn overleden zoon Titus en Magdalena van Loo. Magdalena en Cornelia’s voogd Christiaan Dusart nam de afhandeling van de nalatenschap op zich. Hij liet de notaris een inventaris opmaken van alle spullen in het huis aan de Rozengracht. Veel geld was er niet: volgens een verklaring van Rembrandts dienstmeisje Rebecca Willems leefde de schilder eigenlijk van het geld dat Cornelia van haar moeder Hendrickje had geërfd. Magdalena trof in een kast alleen nog een buideltje met wat gouden munten aan. Magdalena van Loo overleed twee weken na Rembrandt. Cornelia en Titia waren toen allebei wees.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.

Rembrandt blijkt gezond

Ondertrouw Rembrandt en Saskia

Portret van een onbekende man

Begrafenis Rombertus

Rembrandt koopt een Rubens

Verkoop etsplaat aan Samuel D'Orta

Doop van Cornelia, het tweede kind van Rembrandt en Saskia

Tweede testament Saskia

Begraafregister Saskia

Uitspraak van de commissarissen in de zaak Geertje Dircx

Rembrandt betaalt zijn rekening niet

Hendrickje Stoffels verschijnt voor de kerkeraad

Testament van Titus

Rembrandt laat zijn huis aan Titus na

Boedelinventaris van Rembrandt

Een verklaring over de Nachtwacht

Maerten en Oopjen

Confessie Elsje Christiaens

Ondertrouw Titus en Magdalena van Loo

Begrafenis van Titus

De doop van kleindochter Titia

De laatste boedelbeschrijving

Begrafenis van Rembrandt
Interbellum
Plan Zuid
1915
In 1915 presenteerde architect H.P. Berlage een nieuw ontwerp aan de gemeenteraad voor een uitbreiding aan de zuidkant van Amsterdam. Op deze presentatietekening zie je een vogelvlucht vanaf de Berlagebrug langs de Vrijheidslaan naar het Victorieplein.
In de negentiende eeuw waren stadsuitbreidingen vaak helemaal volgebouwd met smalle en benauwde straten, denk bijvoorbeeld aan De Pijp. Berlage wilde dit anders doen: in zijn ontwerp zie je brede lanen en ruime pleinen, met hier en daar sfeervolle zijstraatjes en doorkijkjes, afgewisseld met veel groen en water.
De gemeenteraad ging in oktober 1917 akkoord met Berlages Plan Zuid.
Schiphol
1916 — 2016
In 1916 opende Schiphol: het was destijds niet meer dan een weiland met een paar loodsen. In 1919 werd de KLM opgericht en dit zorgde ervoor dat de luchtvaart meer bekendheid kreeg in Nederland.
De gemeente Amsterdam was sinds 1926 eigenaar van de luchthaven en stak er veel geld in. Het eerste betonnen platform was aangelegd (in plaats van de oude landingsbaan van gras), de eerste verkeerstoren werd in gebruik genomen en het stationsgebouw werd geopend. Aan het eind van de jaren dertig maakten 100.000 reizigers per jaar gebruik van de luchthaven, in 2016 waren dit er 63,3miljoen!
Zak door de wolken en zie het Schiphol van 1916 in de Haarlemmermeerpolder verschijnen. Scheer over de oude verkeerstoren en de taxieënde Fokkers. De animatie Schiphol 1916-2016 toont de geschiedenis en de ontwikkelingen van Schiphol in vogelvlucht.
De Centrale Bond
1920
Omstreeks 1930 was de haven van Amsterdam de belangrijkste welvaartsbron van de stad. Het werk in de haven was echter erg zwaar. Zo moesten de havenarbeiders onder gevaarlijke arbeidsomstandigheden hard werken voor een mager loon en hadden zij geen sociale verzekeringen.
Sinds circa 1890 organiseerden Amsterdamse havenarbeiders zich in vakbonden om samen te strijden tegen hun slechte werkomstandigheden. Zo hielden zij onder andere vaak spontane stakingen. Deze stakingen hadden echter niet veel nut, omdat de werkgever vaak vervangende havenarbeiders kon inzetten.
Op dit affiche is het dagelijks werk van veel havenarbeiders afgebeeld, namelijk het overbrengen van goederen van het ene naar het andere vervoermiddel. Met dit aanplakbiljet werden havenarbeiders opgeroepen om zich aan te sluiten bij de vakbond 'De Centrale Bond Transportarbeiders.'
De Centrale Bond zorgde ervoor dat er vanuit het scheepvaartkapitaal voor de transportarbeiders pensioen, vakantie en medezeggenschap werd geregeld, zoals is afgebeeld op het affiche. Hierdoor verbeterde de situatie van de havenarbeiders.
Tabaksmakelaars
1921
In het archief van de tabaksmakelaars Schaap & Van Veen wordt een plakboek met knipsels over veilingen bewaard. Op donderdag 14 juli 1921 veilde de firma in Frascati een grote partij tabak.
Die dag boden de makelaars 311 pakken Sumatra-tabak aan die door broei schade hadden opgelopen. De makelaars veilden ook gezonde tabak. Maar die was wel van een lagere kwaliteit. Het ging om stelen, nerven van het tabaksblad die in de goedkopere sigaren werden verwerkt.
In het voormalige koffiehuis Frascati aan de Nes was de Makelaars Sociëteit gevestigd. Makelaars van verschillende firma’s verhandelden er tussen 1879 en 1957 tijdens grote veilingen sigarentabak van Java en Sumatra en uit de Verenigde Staten.
Aan de tabaksveiling gingen kijkdagen vooraf, waarop geïnteresseerden monsters van de te verhandelen partijen tabak konden bekijken. De Sumatra-tabak en de stelen waren op woensdag 13 en donderdag 14 juli te bekijken in het pakhuis Wijkduin aan de Haarlemmerweg. Monsters van de Kentucky en Virginie Stelen konden potentiële kopers komen inspecteren op het kantoor van Schaap & Van Veen aan de Oudezijds Voorburgwal 241.
Het plakboek is in zijn geheel gescand en te bekijken op de website, klik in het tabblad Herkomst op de link om het gehele plakboek in te zien.
Hadjememaar
1921
In 1921 was er voor het eerst algemeen kiesrecht: de hele Amsterdamse bevolking boven de 23 jaar mocht naar de stembus. Sommige mensen vroegen zich af of 'het volk' wel een goede keuze zou weten te maken en niet zomaar op iedereen die genoeg kabaal maakte.
Als protest hiertegen richtte een groep anarchisten de Rapaille-Partij op. Als lijsttrekker kozen zij de zwerver Cornelis de Gelder, beter bekend als Hadjememaar. Zijn verkiezingsprogramma bestond uit verlaging van de prijs van jenever, brood en vet, en verwijdering van het urinoir op het Rembrandtplein. De Rapaille-Partij verspreidde flink wat propaganda, zoals deze ansichtkaarten.
Op 7 april 1921 werd Hadjememaar met 13.179 stemmen gekozen in de Amsterdamse gemeenteraad. Voordat hij daarin plaats kon nemen werd hij echter opgepakt wegens openbare dronkenschap. Hij verloor daardoor zijn passief kiesrecht en de gemeenteraad hoefde hem niet toe te laten als lid. Hubertus Zuurbier nam zijn plaats in, maar kreeg weinig voor elkaar.
Olympische Spelen
1928
Op 28 juli 1928 opende prins Hendrik de IXe Olympiade. De spelen trokken ruim 600.000 bezoekers en waren een financieel en een sportief succes.
Aan het begin van de twintigste eeuw verdween het elitaire karakter van sport. Ook de gewone Amsterdammers gingen plezier beleven aan het beoefenen en bekijken van sport. Er ontstond daarom groot enthousiasme toen in 1928 de Olympische Spelen naar Amsterdam kwamen. Die spelen vonden sinds 1896 om de vier jaar plaats met als belangrijkste doel de verbroedering van mensen van over de hele wereld.
Amsterdam had zich al een paar keer kandidaat gesteld om de Olympische Spelen te organiseren voordat het in 1928 eindelijk zo ver was. De accommodatie van alle sportonderdelen en de huisvesting van alle atleten kwamen samen op één terrein, om zo uitdrukking te geven aan het ideaal van internationale verbroedering.
Er werd een heel nieuw Olympisch Stadion opgetrokken voor het evenement, naar ontwerp van architect Jan Wils. Daaromheen lagen wedstrijdterreinen en onderkomens voor de atleten. Er kwamen een wielerbaan, een atletiekbaan en een veld voor voetbal en hockey. Op de tribunes was ruimte voor 31.600 toeschouwers. Buiten het stadion verrezen een schermzaal, een krachtsportzaal en een zwembad, die meteen na de spelen weer werden afgebroken.
Winter in 1929
1929
Deze beelden werden tijdens de winter van 1929 geschoten door mr. Antonius Leonardus Franciscus Brikkenaar van Dijk. Zijn zoon schonk de film aan het Stadsarchief.
Het was een hele strenge winter, er werd niet alleen geschaatst op de grachten, maar zelfs op het IJ!
Wat denken jullie, zouden we dat nog een keer mee maken?
Beurskrach
1929
Op 24 oktober 1929 begon de beurskrach in Amerika. Deze dag wordt ook wel ‘zwarte donderdag’ genoemd, omdat de beurs in New York op deze dag instortte. Er ontstond een zware crisis die overwaaide naar Europa en Nederland.
In deze krantenknipsels kan je lezen over het 'debâcle', de grootste crisis in tientallen jaren.
Verzuiling
1930
Nederland was verdeeld in vier groeperingen of ‘zuilen’. Er was een protestant-christelijke, een katholieke, een socialistische en een liberale zuil. Vooral bij de katholieken en protestanten speelde bijna het hele leven zich af binnen de eigen zuil. Elke zuil had een eigen radio-omroep, krant en school. In het interbellum nam de verzuiling toe. Rond 1900 ging nog zestig procent van alle kinderen naar de openbare basisschool, in 1940 nog maar dertig procent. Katholieke kinderen gingen bijna allemaal naar de katholieke basisschool, protestantse naar de ‘school met den Bijbel’. Ook kwamen er steeds meer katholieke en protestantse middelbare scholen en verzuilde verenigingen op allerlei andere terreinen.
Sommige radio – en tv omroepen die nog steeds bestaan, zijn overblijfselen van de verzuiling. Denk aan de KRO (Katholieke Radio Omroep), de NCRV (Nederlandse Christelijke Radio Vereniging), de VARA (Vereniging Arbeiders Radio Amateurs) en de AVRO (Algemene Vereniging Nederlandse Radio Omroep). Kan jij de omroepen koppelen aan de juiste zuil?
Collectebussen
1932
In de winter van 1932 organiseerde een crisiscomité straatcollectes om de ergste nood onder de werklozen te lenigen. Er werd vijftigduizend gulden opgehaald met de zogenaamde ‘crisisbusjes’. Deze foto toont het sorteren van de tweeduizend collectebusjes in de Bank van Lening aan de Oudezijds Voorburgwal.
Een jaar nadat in 1929 de beurzen in elkaar waren gestort, begonnen ook de Amsterdammers de gevolgen van de grote economische crisis te voelen. In 1932 waren er vier keer zoveel werklozen in de stad als in 1929. In de jaren daarop zou het aantal stijgen tot ruim zestigduizend, bijna een kwart van de werkende bevolking. Nooit eerder was de werkloosheid in Amsterdam zo omvangrijk en langdurig geweest. De steun aan de werklozen was beperkt. Arbeiders die aangesloten waren bij een vakbond kregen eerst nog zeventig procent van hun laatst verdiende loon, maar moesten daarna aan allerlei voorwaarden en verplichtingen voldoen om een magere uitkering op te strijken.
Endre Lukács
13 mei 1932
Vanaf 1849 moesten alle mensen die geen Nederlandse nationaliteit hadden maar hier wel voor korte of lange tijd wilden wonen, zich laten registreren. Deze mensen werden vreemdelingen genoemd en de registratie werd dan ook gedaan door de vreemdelingenpolitie. Tussen 1920 en 1971 is hiervoor een kaartsysteem aangelegd. Deze kaarten heten de vreemdelingenkaarten.
Op de kaarten zijn vreemdelingen van over de hele wereld te vinden, uit Amerika, Indonesië, Japan, Hongarije en nog veel meer landen. De redenen dat mensen naar Nederland kwamen verschilden enorm. Zo zijn er wetenschappers die naar een congres kwamen, mensen die een bedrijf in Nederland wilden opzetten, maar ook beroemde artiesten in de kaarten te vinden. Deze kwamen bijvoorbeeld naar Nederland om hier op te treden. Een groot deel van de kaarten bestaat uit Joodse vluchtelingen die van Duitsland naar Nederland vluchtten.
Niet alle vreemdelingenkaarten zien er hetzelfde uit. Het grootste onderscheid dat kan worden gemaakt is de kleur en het formaat van de kaarten. De kleine roze kaartjes zijn kaartjes waarop vreemdelingen werden geregistreerd die tijdelijk in Nederland wilden verblijven, dit kaartsysteem komt uit 1939. De andere kaarten zijn een groter formaat en hebben een andere kleur. Hierop werden vreemdelingen geregistreerd die tijdelijk of voor lange tijd in Nederland wilden verblijven en komen uit de periode 1920-1971.
Naast de afkomst van de vreemdelingen, zijn er nog veel andere gegevens die geregistreerd werden op de vreemdelingenkaarten. Op deze afbeelding is een voorbeeld te zien van de vreemdelingenkaart van Endre Lukács, de tekenaar van de Donald Duck.
Endre Lukács, geboren in Hongarije, registreerde zich 13 mei 1932 als ‘vreemdeling’ in Amsterdam. Op de vreemdelingenkaart staat behoorlijk veel informatie geschreven over de latere Donald Duck tekenaar. Endre was 26 toen hij naar Nederland kwam nadat hij in Oostenrijk als reclametekenaar had gewerkt. In Nederland begon hij een “eigen zaak aan de Raamgracht 53” en vanaf 1934 trad hij in dienst bij verschillende drukkerijen. Hij trouwde in 1934 een Nederlandse en kreeg twee kinderen. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Endre steeds meer opdrachten en in 1953 werd aan hem gevraagd of hij voor de Nederlandse Donald Duck wilde tekenen. Dit heeft hij meer dan 20 jaar gedaan. In 1966 is Endre genaturaliseerd tot Nederlander.
De vreemdelingenkaarten zijn een belangrijke bron om informatie over de vreemdelingen uit de 20e eeuw te verkrijgen. Het Stadsarchief Amsterdam wil de kaarten graag openbaar maken voor publiek. Momenteel is het Stadsarchief druk bezig met het digitaliseren van de kaarten.
Snertkerels
17 juli 1932
'Aan de snertkerels van den Gemeentenraat van Amsterdam,' zo luidt de aanhef van deze anonieme klaagbrief van 17 juli 1932. De schrijver gaat erin tekeer over een lelijke schutting op het Frederiksplein, 'wat het mooiste plein van de stad kan worden'. Aan het plein had het Paleis voor Volksvlijt gestaan, totdat het in 1929 afbrandde.
'Donder die schutting weg,' luidt het advies van de briefschrijver, 'dan krijg je een rechte doorloopende prachtige rijweg'. Verder klaagt hij: 'er is nog niet een van de snertkerels die een smoel hep opengedaan over dat monster.' 'En nu voortgemaakt er mee,' eindigt de schrijver, die ondertekent met 'Stadgenoot'.
In het archief van de gemeenteraad bevindt zich een dik dossier vol met brieven met allerlei klachten. Alle stukken zijn gericht aan de leden van de gemeenteraad. De meeste van die brieven zijn anoniem. Over het algemeen werd er weinig met de brieven gedaan; ze werden ter kennisneming op de leestafel van de raadsleden gelegd.
Op de plek van het Frederiksplein was oorspronkelijk de ossenmarkt. In 1864 opende aan het plein het Paleis voor Volksvlijt. Vanaf 1961 verrees op het Frederiksplein het gebouw van de Nederlandsche Bank.
De briefschrijver dreigt Henri Polak op de hoogte te stellen. Polak was in 1902 het eerste socialistische raadslid van Amsterdam geweest. Polak streed voor de invoering van het algemeen kiesrecht. Hij was bovendien de drijvende kracht achter de vakvereniging van de diamantbewerkers.
Spotprent
1933
Deze spotprent op de voorpagina van een strijdblad uit 1933 stelt Nederlandse fascisten mede verantwoordelijk voor de oorlogsplannen van Hitler. We zien naast Adolf Hitler de leiders van Nederlandse fascistische partijen van dat moment: Anton Mussert (NSB), Jan Baars (Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond) en Albert de Joode van Waterland (Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij). Tussen 1920 en 1941 waren er allerlei rechts-extremistische groeperingen in Nederland. Het blad Vrijheid, Arbeid, Brood streed tegen communisme en fascisme tegelijk en waarschuwde al vroeg tegen Adolf Hitler. Ruim zevenduizend vrijwilligers verspreidden het blad huis aan huis. De oplage bedroeg zo’n honderdduizend exemplaren.
Demping Rokin
mei 1933
Tussen 1933 en 1936 werd het Rokin gedempt. Op de foto zie je het legen van een zandschuit. Het ging om het stuk water van de Amstel tussen het Spui en de Dam. Wist je dat er veel straten in Amsterdam zijn die vroeger waterwegen waren? Vanaf de 19e eeuw werden verschillende grachten gedempt, zoals de Rozengracht, de Spuistraat, het Damrak en de Nieuwezijds Voorburgwal. Dit gebeurde omdat er steeds minder verkeer over het water ging en steeds meer over de weg.
Exil-literatuur
1934
In de jaren 1930 kwam onder leiding van Adolf Hitler in Duitsland het fascisme op. Veel Duitsers vluchtten destijds naar buurlanden, zoals Nederland. Ook veel Duitse schrijvers vertrokken uit hun vaderland, omdat zij zich onveilig voelden en niet meer konden publiceren. Zo waren er in de nacht van 10 mei 1933 in verschillende Duitse steden boekverbrandingen. Hierbij werden boeken van vooral joodse en linkse auteurs door nationaalsocialisten als on-Duits gekarakteriseerd en verbrand.
Aangezien deze Duitse auteurs niet meer in hun eigen land konden publiceren, weken zij uit naar andere steden. Amsterdam was één van de steden, waar veel schrijvers naartoe vluchtten. Zo waren er in de stad speciale uitgeverijen opgericht, waar Duitse auteurs hun werken konden uitgeven. Deze literatuur werd 'exil-literatuur' genoemd, omdat zij hun werken in ballingschap (exil) uitgaven.
Querido Verlag en Allert de Lange waren destijds een van de grootste uitgevers van exil-literatuur in de stad. In 1934 gaf Querido Verlag onder andere het boek Flucht in den Norden van de Duitse auteur Klaus Mann uit. Op deze afbeelding is de omslag van dit boek te zien. In Amsterdam werd bij Querido Verlag bovendien het exiltijdschrift Die Sammlung uitgegeven. Van 1933 tot 1935 verschenen hierin artikelen van verschillende internationale auteurs tegen Hitlers nationaalsocialisme.
Ook onder de Duitse bezetter werden er nog boeken van uit Duitsland verbannen schrijvers uitgebracht. Zo waren er tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland zo’n negentig uitgeverijen, die samen ruim duizend geheime literaire werken uitgaven.
Krotwoning
juni 1934
Aan het begin van de twintigste eeuw was de bevolking van Amsterdam enorm toegenomen. Veel arbeiders woonden dicht op elkaar gepakt in krotten en vochtige kelderwoningen, vaak met een heel gezin in één kamer. De krotwoning op de foto stond aan de Korte Koningsstraat, niet ver van de Nieuwmarkt, in de Jodenbuurt. Het was een van de armste buurten van de stad.
De Gemeentelijke Woningdienst was in 1915 opgericht om te zorgen voor goede en betaalbare woningen voor de Amsterdamse arbeiders. De Woningdienst liet nieuwe woningen bouwen, ter vervanging van de vele onbewoonbaar verklaarde krotten.
De wereldwijde economische crisis die in 1929 uitbrak, was begin jaren dertig goed voelbaar in Amsterdam. Veel Amsterdammers leefden onder de armoedegrens, en tienduizenden raakten hun baan kwijt. De werkloosheidsuitkeringen waren laag. In juli 1934 werden ze nog eens met tien procent verlaagd.
Jordaanoproer
10 juli 1934
Door de beurskrach van 1929 nam de werkloosheid snel toe. Veel werklozen ontvingen een steunuitkering. In 1934 werd deze uitkering verlaagd. Als reactie hierop verzamelden groepjes werklozen zich met vrouwen en kinderen in de Jordaan, op de Westermarkt en de Brouwersgracht. De menigte begon straatstenen, dakpannen en bloempotten te gooien naar de politie. Er vielen vijf doden en er waren meer dan 41 gewonden. De politie en het leger traden hard op tegen de demonstranten.
De omslag van Het Leven van 10 juli 1934 toont de militaire politie en de marechaussee bij een barricade van keien in het hart van de Jordaan, waar het verzet het hevigst was.
Uitbreidingsplan
1935
In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd de toekomstige groei van Amsterdam in grote lijnen vastgelegd in het Algemeen Uitbreidingsplan van Cornelis van Eesteren. Van Eesteren presenteerde het plan voor het eerst in 1934. In de jaren daarna volgden enkele aanpassingen. Het was het eerste stedelijke uitbreidingsplan dat zo systematisch en op basis van zo veel onderzoek tot stand kwam.
Het Algemeen Uitbreidingsplan onderscheidde zich van eerdere plannen doordat ‘licht, lucht en ruimte’ voorop stonden. Er werd gebouwd in ‘stroken’ – flatblokken met lange gaanderijen – voorzien van parken en sportterreinen. Het was voor het eerst dat ruimte voor ontspanning en recreatie zo’n prominente plek kreeg in een stedenbouwkundig ontwerp. Deze verkleining van de AUP kaart van Cornelis van Eesteren werd als bijlage gepubliceerd in het Bouwkundig Weekblad Architectura van 23 maart 1935.
D.O.O.D.
1936
De tentoonstelling De Olympiade Onder Dictatuur (D-O-O-D) was een protest tegen Hitler-Duitsland. De tentoonstelling werd gehouden in Amsterdam aan het Singel. In 1936 vonden de Olympische Spelen plaats in Berlijn. Veel deelnemers mochten op grond van ras of overtuiging niet meedoen van het naziregime. Er waren ook sporters die zelf weigerden om aan de spelen mee te doen. Op deze manier probeerden ze verzet te bieden tegen de nazi’s.
Wat zullen de organisatoren van de tentoonstelling bedoeld hebben met de omslag van de catalogus die je hier ziet?
Op de tentoonstelling was veel werk te zien van gevluchte kunstenaars uit Duitsland die de terreur van Hitler in beeld bracht en aan de kaak stelde. Bij de bron Spotprent zie je een ander protest tegen het opkomende fascisme.
Retoucheren
1936
Je kent vast het fenomeen fotoshoppen. Vandaag de dag gebeurt het ontzettend veel, maar het is geen nieuwe trend. In de jaren dertig werden foto’s ook al bewerkt zoals deze reclame foto voor badpakken.
De beeldmanipulatie kon bestaan uit het wegwerken van een paar kleine rimpeltjes of het afslanken van modellen, zoals hier te zien is. Het gebeurde echter ook dat complete achtergronden wedren ingetekend. Aan vrijwel elke foto is wel het een en ander aangepast. Een retoucheur was soms uren bezig met een negatief en zo werd elke foto en klein kunstwerkje. Wanneer je op deze foto inzoomt is te zien hoe met potlood de tailles enkele maten smaller zijn gemaakt.
Liefdesbrief
17 november 1936
Clubs waar vaak zwarte musici jazzmuziek ten gehore brachten werden in de jaren dertig wel gezien als een gevaar voor de zeden van blanke meisjes. Bij een controle van de Negro Kit Kat Club nam de politie deze liefdesbrief in beslag van kelner Jimmy Lacky aan een blank vriendinnetje.
In de jaren twintig en dertig wint de uit Amerika afkomstige jazzmuziek in Nederland aan populariteit. Vaak zijn het zwarte musici die de nieuwe muziekstijl in speciale dansetablissementen ten gehore brengen. In Amsterdam openen in 1936 de dansclubs The Negro Kit Kat Club aan de Wagenstraat en Negro-Palace op het Thorbeckeplein. Het grotendeels jonge publiek geniet van de nieuwe muziek, maar bij zowel pers als politie breekt discussie uit over deze ‘negercabarets’. De clubs worden gezien als poelen van verderf waar de beschaving en zedelijkheid worden bedreigd.
De politie neemt bij een controlebezoek aan de Negro Kit Kat Club een liefdesbrief in beslag van Jimmy Lacky, die werkte als kelner in de club. Hij schreef de brief aan een blank meisje: ‘Gray’. Het meisje geeft aan de politie toe dat ‘tot op heden mijn ouders nog niet weten dat ik omgang heb met dezen zwarten jongen, doch mijn plan was wél om het hen mede te delen’. Een afschrift van de brief wordt bewaard in het politiearchief, in een dossier met de titel ‘Negercabarets’.
City Theater
1937
Amsterdam veranderde tijdens het interbellum door de komst van een nieuwe uitgaanscultuur: film. In de jaren twintig werd er geëxperimenteerd met films met geluid en de compactere camera’s zorgden voor meer mogelijkheden. Overal in de Amsterdam openden bioscopen, zoals het City Theater op het Leidseplein. Dit theater werd in 1935 geopend.
Boschplan
1937
Na de beurskrach in oktober 1929 steeg de werkloosheid razendsnel in Amsterdam. In december 1929 waren er 15.000 werklozen, in december 1931 waren dit er 35.000. Er was sprake van een economische depressie. De gemeente trof allerlei maatregelen, zo gingen de lonen van ambtenaren omlaag om geld te besparen. Er werden ook werkverschaffingsprojecten opgezet, zoals de aanleg van het Amsterdamse Bos.
In 1928 ontstonden de eerste plannen voor een bos in het gebied tussen de Amstelveenseweg en de Haarlemmervaart, het Nieuwe Meer en de Amstelveense Poel. In 1934 begonnen werklozen in het kader van de werkverschaffing met de aanleg van het nieuwe bos.
De aanleg van het bos duurde tientallen jaren. In 1942 kreeg het gebied de naam Amsterdamse Bos. In 1970 werden op boomplantdag de laatste bomen in de grond gezet. Het Amsterdamse Bos beslaat nu een oppervlakte van 895 hectare. Het is daarmee twintig keer zo groot als het Vondelpark.
KLM luchtlijn Amsterdam–Batavia
1937
Op 1 oktober 1924 steeg in Amsterdam de eerste intercontinentale vlucht van de Koninklijk Luchtvaart Maatschappij (KLM) op naar Batavia (Nederlands-Indië), het huidige Jakarta. De vlucht was nog niet rechtstreeks. Zo moesten er 20 tussenstops worden gemaakt voordat het toestel in Batavia zou landen. Uiteindelijk kwam het vliegtuig pas op 24 november aan in Batavia.
In 1930 werd de lijndienst tussen Amsterdam en Batavia officieel geopend. Op deze afbeelding is een affiche van deze luchtlijn uit oktober 1937 te zien. Vanaf dat moment vloog KLM drie keer per week tussen Amsterdam en Batavia. Daarnaast was er twee keer per week een doorverbinding naar en van Australië door de Koninklijke Nederlandsch-Indische Luchtvaart Maatschappij (KNILM). Op het affiche is de route met de tussenstops van de vlucht te zien. Zo waren er onder andere tussenstops in Athene (Griekenland), Bagdad (Irak) en Bangkok (Thailand).
In de loop der jaren werd de vluchttijd steeds korter. Zo duurde de reis in 1940 nog zes dagen. Na de Tweede Wereldoorlog was het zelfs al mogelijk om binnen 24 uur naar Batavia te vliegen.
Vluchtelingen
1938
In de jaren ’30 kwamen er veel Duits-joodse vluchtelingen naar Amsterdam. Zij vluchtten voor het opkomende fascisme in Duitsland onder leiding van Hitler. Ook kunstenaars vluchtten naar Amsterdam. Zij leverden vaak kritiek op de internationale politieke verhoudingen. Deze openlijke kritiek zorgde ervoor dat ze moesten vluchten. Maar ook in Amsterdam bleven ze zich verzetten tegen Hitler. Een goed voorbeeld is de tentoonstelling De Olympiade Onder Dictatuur.
Een ander voorbeeld van politiek verzet is dit affiche. Wie bekritiseert de maker van dit affiche?
De Spaanse Burgeroorlog
25 januari 1938
Op 17 juli 1936 pleegde conservatieve rechtse nationalisten in Spanje een militaire staatsgreep tegen de republikeinse regering. Hierna volgde een bloedige drie jaar durende burgeroorlog; de Spaanse Burgeroorlog. Deze oorlog werd beschouwd als een van de eerste gewelddadige confrontaties tussen het fascisme en socialisme.
De militaire staatsgreep werd destijds vrijwel meteen door andere fascistische landen gesteund, zoals door Nazi-Duitsland en fascistisch Italië. De Spaanse Burgeroorlog wordt daarom beschouwd als het begin van een jarenlange bloedige strijd tegen het fascisme.
Vanuit geheel Europa vertrokken zogenoemde 'Spanjestrijders' naar Spanje om te helpen vechten. Ook ruim zevenhonderd Nederlanders vertrokken naar Spanje om daar het fascisme te bestrijden. Om het thuisfront over het lot van de Spanjestrijders te informeren, werd de brochure "Nederlanders in de Internationale Brigade van het Comité" uitgegeven. Bovendien wilde men met de folder geld, goederen en vrijwilligers werven. Op de eerste afbeelding is de voorkant van deze folder te zien.
Daarnaast werden er door heel Europa inzamelingsacties voor Spanje opgezet. Zo werden in Amsterdam door het Comité Hulp aan Spanje collectes gehouden. Ook werden er materiele goederen als levensmiddelen, zeep en kleding ingezameld. Zo was er onder meer dringende behoefte aan wollen truien, omdat het in Spanje ’s winters erg koud kon zijn. Op de tweede foto is te zien dat een groep Amsterdamse kinderen daarom aan het breien is voor hun "Spaansche Kameraadjes."
Rechthebbende afbeelding 2: Erven C.A.J. van Angelbeek

Plan Zuid

Schiphol

De Centrale Bond

Tabaksmakelaars

Hadjememaar

Olympische Spelen

Winter in 1929

Beurskrach

Verzuiling

Collectebussen

Endre Lukács

Snertkerels

Spotprent

Demping Rokin

Exil-literatuur

Krotwoning

Jordaanoproer

Uitbreidingsplan

D.O.O.D.

Retoucheren

Liefdesbrief

City Theater

Boschplan

KLM luchtlijn Amsterdam–Batavia

Vluchtelingen

De Spaanse Burgeroorlog
Amsterdammers en Slavernij
Juliana - Tekening van de Dam
1653
In 1653 tekende Jacob van der Ulft de markt op de Dam. Op de achtergrond het nieuwe Stadhuis, huidig het Paleis op de Dam, met daarvoor de waag. Rechts op de achtergrond is de Nieuwe Kerk afgebeeld met de hoge toren die nooit werd voltooid.
Op de tekening is de Dam in volle glorie afgebeeld tijdens de zeventiende eeuw met mensen uit verschillende bevolkingslagen. Bij de viskraam, vooraan in de tekening, is een zwarte vrouw te zien. We kunnen haar als symbool zien voor de aanwezigheid van zwarte Amsterdammers in de zeventiende eeuw. Deze gemeenschap bestond onder andere uit zeelui, en vrijgelaten of vrijgevochten voormalige slaafgemaakten.
Juliana - Verklaring van De Burgos
1 november 1656
In Brazilië kocht suikerhandelaar Eliau de Burgos de elfjarige Juliana voor 525 gulden. Later nam hij haar mee naar Amsterdam waar Juliana als bediende in zijn huis werkte. In Amsterdam vernam Juliana dat zij in deze stad vrij was, aangezien slavernij er formeel verboden was.
In 1656 besloot de slaafgemaakte Juliana te vertrekken uit het huis van Eliau de Burgos. Uit de verklaring die Eliau de Burgos bij een notaris aflegde, verklaarde hij dat Juliana was wijs gemaakt dat zij vrij was, door mensen die haar hadden opgestookt hem te verlaten. Toen De Burgos besloot te willen vertrekken naar het Caribische eiland Barbados, waar slavernij wel was toegestaan, besloot Juliana de man die haar in Brazilië had gekocht te verlaten. Mogelijk vond ze onderdak bij de kleine zwarte gemeenschap die in die tijd in Amsterdam leefde.
Het handschrift uit de 17e eeuw is niet makkelijk leesbaar, kijk maar eens of je iets kunt ontcijferen. Bij de oranje pijl staat deze passage: '...door het oprockenen van andere die haer wijs gemaekt hebben dat sij alhijer vrij & ongehouden was hem (...) te dienen...'
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Stephanus Pelgrom - Hoofdkantoor WIC
1663
De Doelen waren gebouwen waarin het schuttersgilde bijeenkwam om te vergaderen en te feesten. Er waren verschillende schutters in Amsterdam. De kloveniers schoten met een musketgeweer, de handboogschutters schoten met pijl en boog en de voetboogschutters gebruikten kruisbogen. In de loop van de zeventiende eeuw nam het belang van de schutterij af en werden deze gebouwen gebruikt door sociëteiten.
In de zeventiende en achttiende eeuw heeft de WIC verschillende hoofdkantoren gehad. In de tijd van notaris Pelgrom hadden zowel de WIC als de Sociëteit van Suriname hun hoofdkantoor in de Voetboogdoelen.
Stephanus Pelgrom - Contract
1677
Stephanus Pelgrom was notaris van de stad Amsterdam, klerk van de West-Indische Compagnie en secretaris van de Sociëteit van Suriname. In 1677 maakte hij een leveringscontract op waarin hij eigenschappen beschreef waaraan de slaafgemaakten moesten voldoen. Naast leeftijd en de kostprijs werd er ook naar gezondheid gekeken. Zo beschreef dit leveringscontract dat de slaafgemaakten niet ziek mochten zijn.
Pelgrom was een van de vele notarissen die op deze manier betrokken waren bij slavenhandel en slavernij.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van deze passage uit de tekst te lezen.
Jonas Witsen - Slaveneigenaar
1 augustus 1701
Jonas Witsen werd op 6 augustus 1705 geboren in Amsterdam en was de zoon van Jonas Witsen en Sara van Ray. Zijn moeder was de dochter van een aanzienlijke koopman in Amsterdam. Witsen erfde na het overlijden van zijn eerste vrouw Elisabeth Basseliers de plantages Waterlant, Palmeniribo en Surimonbo in Suriname. Nu was hij naast zijn functie als stadssecretaris ook plantage- en slaveneigenaar.
Deze bron is een voorbeeld van documenten waarin plantagehouders een levering van slaafgemaakten plaatsten voor hun plantages. Hier is te lezen dat er twaalf slaafgemaakten moeten worden geleverd aan Godef. Postel die de zaken op de plantages van Witsen waarnam als generaal directeur. Bij de rode pijl zie je deze passage staan, er staat:
'12 slaven te leveren aan Godef. Postel generaal directeur van de plantages van de heer Jonas Witsen'
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Jonas Witsen - Contract met Dirk Valkenburg
februari 1706
Eind februari 1706 sloten Jonas Witsen en schilder Dirk Valkenburg een contract af. Hierin kwamen beide heren overeen dat Valkenburg in opdracht van plantage-eigenaar Witsen naar Suriname vertrok om daar zijn plantages in kaart te brengen. Op deze manier kon Witsen een beeld krijgen van zijn bezittingen zonder zelf ooit naar Suriname te gaan. In de kolonie zou Valkenburg de functie bekleedden van boekhouder, schrijver en kunstschilder. Hij schilderde zowel de natuur als de plantages.
Het stond Valkenburg vrij om tijdens zijn verblijf naar alle drie de plantages van Witsen te gaan zodat hij ze alle drie naar het leven kon schilderen. In de tijd dat Valkenburg in dienst was van Witsen mocht hij geen schilderijen van waterverf, tekeningen of enige andere kunst maken en verkopen die niet voor Witsen bedoeld waren. Op deze manier was Valkenburg echt alleen in dienst van Witsen en mocht in die vier jaar geen andere klussen aannemen. Witsen verzorgde voor Valkenburg naast zijn salaris ook al zijn schildersbenodigdheden. Opvallend is dat in het contract ook wordt vermeld dat Valkenburg gedurende looptijd van zijn contract een slaafgemaakte jongen tot zijn beschikking kreeg om hem te helpen bij zijn diensten.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Stephanus Pelgrom - Slavenbestellingen
26 april 1706
Stephanus Pelgrom bekleedde van 1676 tot en met 1712 de functie van notaris. In deze periode werden bijna alle akten nog met de hand geschreven. Opvallend is dan ook dat Pelgrom voorgedrukte contracten had voor slavenbestellingen. In deze contracten hoefde hij enkel de aantallen te leveren slaafgemaakten handmatig in te vullen. Vermoedelijk waren de voorgedrukte contracten voor Pelgrom efficiënt vanwege het grote aantal bestellingen die hij verwerkte.
Jonas Witsen - Plantage Surimonbo
1708
Kunstenaar Dirk Valkenburg kreeg van Jonas Witsen de opdracht om zijn bezittingen in Suriname in beeld te brengen. De serie tekeningen wordt bewaard in het Rijksmuseum.
Nicolaas Bergen - Overlijden
12 februari 1712
Op 27 oktober 1709 vertrok het schip d’Adrichem vanuit Texel naar de kust van Afrika, met als eindbestemming Suriname. Het was de tweede van in totaal zeven reizen van dit slavenschip. In twaalf jaar tijd werden in dit schip bijna 3800 tot slaafgemaakten ingeladen, meer dan 500 van hen stierven onderweg.
In deze attestatie (getuigenverklaring) van 2 december 1712 verklaarden getuigen dat matroos Nicolaas Bergen overleed aan boord van d’Adrichem terwijl het naar Guinea voer. Veel is er over de jonge matroos niet bekend, maar uit de verklaring komt wel naar voren dat zijn ouders zijn enige erfgenamen waren. Adriaan Bergen en Marieke de Goede woonden in Amsterdam in het (Stads-)Zijdewindhuis.
Bij de rode pijl zie je het stukje staan over het overlijden van Nicolaas, kijk maar eens of je er een stukje uit kunt lezen!
Hanibal van Moston - Inschrijving weeshuis
9 januari 1733
De veertien weken oude baby Hanibal werd op 9 januari 1733 naar het Aalmoezeniersweeshuis gebracht. Hij was in Amsterdam geboren als zoon van Sabina van Cheribon en Hanibal van Moston. Zijn ouders waren door dominee Wilhelmus Hogerwaard in 1731 als slaafgemaakten meegenomen uit Azië. In januari 1733 overleed Sabina. Hogerwaard stuurde vader Hanibal terug naar Azië en liet de zorg voor het kind over aan het Aalmoezeniersweeshuis. Het weeshuis plaatste Hanibal bij een min, waar hij op 22 juli 1733 overleed, nog geen jaar oud.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Hanibal van Moston - Begraafregister
mei 1733
Hier zie je een begraafregister uit het archief van de Burgerlijke Stand. Linksboven bij de rode pijl zie je de naam van Hanibal staan. In januari van 1733 was hij bij het Aalmoezeniersweeshuis afgegeven, hij was toen 14 weken oud. In mei van hetzelfde jaar vinden we zijn naam in dit register, met de lugubere naam 'Kinderlijken'. We weten niet waaraan hij is overleden, maar de kindersterfte was in deze tijd erg hoog.
Willemina Balk - Kolonie Berbice
1741
Abraham van Peere, koopman te Vlissingen en hoogwaardig lid van de Zeeuwse afdeling van de VOC, vaardigde in 1627 een expeditie uit naar de rivier Berbice in Guyana. De regio rondom de rivier werd omgedoopt tot private kolonie onder het patroonschap van Van Peere. Berbice werd een plantagekolonie, waar suiker, cacao, katoen en koffie werden verbouwd door tot slaaf gemaakte Afrikanen. In 1720 werd de kolonie verkocht aan een aantal Amsterdamse handelaren, die de particuliere Sociëteit van Berbice oprichtten.
De leefomstandigheden in de kolonie waren bar slecht. Een groot probleem was het drankmisbruik en de vele geweldplegingen tegen de tot slaaf gemaakten. De spanningen liepen hoog op en kwamen in 1763 tot een uitbarsting, toen er een grote opstand uitbrak. Een groot deel van de Europese bevolking sloeg op de vlucht. Door militair ingrijpen uit de naburige koloniën werd de opstand neergeslagen. De opstand liet zijn sporen na in Berbice. Veel plantages waren onbruikbaar en grond was verwoest.
Willemina Balk was afkomstig uit Berbice, ze kwam voor haar opleiding naar Amsterdam.
Herman Albrecht Insinger - Slavenlijsten
1745
Als de inventaris van een plantage werd opgemaakt, werd er ook een slavenlijst opgesteld, bedoeld om te verklaren hoeveel een tot slaaf gemaakte waard was. Dit was namelijk van belang als de plantage bijvoorbeeld verkocht werd. In de bepaling van de waarde werden een aantal aspecten meegewogen, bijvoorbeeld leeftijd, functie en of een tot slaaf gemaakte ziek was.
De firma Insinger specialiseerde zich in het afwikkelen van nalatenschappen, waarbij ze vaak voor lange tijd plantages in beheer kreeg. In het archief van de firma Insinger bevindt zich deze slavenlijst, afkomstig van de plantage Beekvliet.
Bij enkele van de tot slaaf gemaakten staat dat ze 'verrot' zijn: ze leden aan Venusziekten, tegenwoordig bekend als syfilis. Personen met Venusziekten werden door de houder volledig afgeschreven. Bij anderen staat 'Malinker' achter de naam: door ouderdom kon deze persoon minder hard werken.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Herman Albrecht Insinger - Portret
1757 — 1805
Herman Albrecht Insinger trok als zaakwaarnemer naar de Caraïbische eilanden St. Croix, St. Thomas en St. Jan. Na zijn terugkeer in Amsterdam in 1782 werd hij een belangrijke koopman-bankier, die zich specialiseerde in de West-Indische handel en plantageleningen. Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 had de firma Insinger & Co. ruim 1200 mensen in Suriname in bezit. Voor het vrijmaken van de slaafgemaakten kreeg het familiebedrijf ruim 350.000 gulden compensatie van de Nederlandse staat, terwijl de vrijgemaakten verplicht werden nog tien jaar op de plantages te werken.
Het portret is een fotografische reproductie van een prent, gemaakt rond 1900. Herman werd geboren in 1757 en stierf in 1805.
Susanna Dumion - Vrijheid
23 september 1766
Susanne l’Espinasse was getrouwd met Jean Paul Taunaij die in 1745 in Suriname suikerplantage 't Vertrouwen oprichtte. Na de dood van Taunaij vertrok L'Espinasse met haar kinderen terug naar Amsterdam. De plantage bleef in bezit van de familie, zelfs tot na de afschaffing van slavernij.
Veel plantage-eigenaren die vertrokken naar de Republiek namen één of meer tot slaafgemaakte bedienden met zich mee. Zo ook de familie Taunaij die Susanna Dumion als bediende meenemen uit Suriname. In het testament van L'Espinasse gaf ze Dumion bij haar overlijden de vrijheid en een toelage van 4 gulden per week. L'Espinasse stierf in 1778 waarna Dumion naar Haarlem vertrok.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Christina van der Geugten - Confessieboek
januari 1770
Christina van der Geugten werd in Batavia, het huidige Jakarta, geboren in het huis van VOC-onderkoopman Adrianus van der Geugten en zijn vrouw Christina Hendriks van Suchtele. In 1753 werd de nog geen vijf jaar oude Christina van haar moeder gescheiden en meegenomen naar de Republiek. Haar tot slaafgemaakte moeder bleef achter in Batavia.
Als tiener werd Christina naar Hasselt en Rotterdam gestuurd om daar in de huishouding te werken. Maar ze weigerde en kwam steeds weer terug naar Amsterdam. Het conflict met Adrianus liep hoog op. In januari 1770 gooide Christina de ruiten in van zijn huis aan de Oude Schans. Nadat Christina was opgepakt, werden zij en Adrianus verhoord door de schout. In dit confessieboek lees je een stukje van dit verhoor.
De 21-jarige Christina vertelde dat ze een dochter was van Adrianus en mishandelingen ondervond, maar Adrianus ontkende het vaderschap. Christina leefde een zwervend bestaan waarbij ze soms sliep in een slaapstede of in de baaierd (het gasthuis). Soms verdiende ze wat geld met het draaien aan de diamantmolen, dit was zwaar werk en slecht betaald.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Hanibal van Moston - Aalmoezeniersweeshuis
1772 — 1784
Op dit detail uit een kaart van Amsterdam zie je het Aalmoezeniersweeshuis liggen, aan de Prinsengracht. Je ziet dat het weeshuis aan de rand van de stad lag, vlakbij de Leidsepoort op het Leidseplein. In het Aalmoezeniersweeshuis werden vooral vondelingen opgenomen: baby's die op straat werden achtergelaten door hun ouders. Vooral rond 1800 was er grote armoede in de stad en konden veel ouders niet voor hun kinderen zorgen.
Hanibal was geen vondeling; hij werd door de dominee Hogerwaard bij het weeshuis afgegeven. In het weeshuis zelf woonden alleen grotere kinderen, vanaf een jaar of vijf. De baby's kwamen eerst bij een min in huis, bij een soort pleeggezin dus.
Hendrik Coenraad Sander - Boedelinventaris
maart 1776
Hendrik Coenraad Sander overleed op 2 maart 1776. Uit de kapitale boedelinventaris die na zijn dood werd opgemaakt blijkt dat hij diverse bezittingen had in Oost- en West-Indië. Zo was hij eigenaar van 218 mensen en de plantages Anna Leonora en Sans Souci in Berbice.
Tevens was hij direct bij de slavenhandel betrokken, hij was namelijk mede-eigenaar van verschillende slavenschepen waaronder de slavenschepen Sara Henrietta en De Helena.
In de boedelinventaris wordt één slaafgemaakte jongen bij naam genoemd. Dit betreft September van Boegis die op 9 augustus 1767 op een veiling in Batavia werd verkocht voor iets meer dan 47 gulden. Bij de rode pijl zie je zijn naam staan in het document.
Susanna Dumion - Testament
28 mei 1784
Susanna Dumion werkte als bediende van de rijke weduwe en plantage-eigenaar Susanne l’Espinasse op de Keizersgracht, nadat zij door de familie vanuit Suriname was meegenomen naar Amsterdam. Op 28 mei 1784, in het huis van L'Espinasse, om één uur 's middags maakte Dumion bij notaris Cornelis van Homrigh haar testament op. Bij het opmaken van het testament hadden twee knechten die ook in dienst waren van L'Espinasse klaar gestaan om als getuigen op te treden. Bij het opstellen van aktes moesten er namelijk altijd getuigen aanwezig zijn.
In het testament werd een beschrijving gegeven over Dumion waarbij de eerste zin meteen vermeldde dat zij bejaard en ongehuwd was en in Amsterdam woonde. Zowel in de aanhef als de ondertekening van het testament had Dumion haar voornaam afgekort tot Anna. Ze benoemde tot haar erfgenaam Jan Frederik Taunaij, zoon van L'Espinasse en Jean Paul Taunaij. Een verklaring hiervan kan zijn dat ze zelf geen familieleden in Amsterdam had, maar dit blijft onduidelijk. Volgens de overlijdensakte liet ze geen vaste goederen na.
Op de eerste afbeelding zie je de laatste passage uit het testament, met de handtekening van Dumion. Het hele testament zie je op de afbeeldingen daarna.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Louis Zamore van Wicky - Overlijden
20 juli 1805
Louis Zamore van Wicky schreef zich in 1802 in bij de Stadstekenacademie van Amsterdam. Hij was een leerling van Jurriaan Andriessen. In juli 1805 kreeg Zamore van Wicky plotseling hevige koorts en twee dagen later overleed hij. Hij werd begraven op het Zuiderkerkhof.
Een dag voor zijn overlijden werd Zamore van Wicky getekend door Christiaan Andriessen, de zoon van Jurriaan Andriessen. Christiaan tekende Zamore van Wicky tijdens zijn ziekbed en na zijn overlijden. Bij de tekening vlak voor het overlijden van de jongen schrijft Christiaan Timor mortis conturbat me wat betekent angst voor de dood beroert mij. Hiermee wilde de tekenaar aangeven dat hij het moeilijk vond om met de angst voor de dood om te gaan en hem dit daarom persoonlijk had geraakt.
Willemina Balk - Tekenles
20 december 1805
Willemina Balk kwam voor haar opleiding vanuit Berbice naar Amsterdam. Sinds 1802 zat zij in Amsterdam op een kostschool. Ze was de dochter van een vrije zwarte vrouw, Kaatje, en plantage-eigenaar Johan Andreas Balk. In Amsterdam woonde ze op de Oude Turfmarkt, bij Dirk Westrik, een handelaar op West-Indië en zakenpartner van haar vader.
Willemina kreeg tekenles van Christiaan Andriessen en treedt regelmatig op in zijn getekende dagboek. Zo heeft hij haar getekend tijdens haar eerste tekenles bij hem, maar niet elke tekening verbeeld een vrolijke gebeurtenis. In Adriessen’s dagboek is een tekening van 12 mei 1806 te zien waarop Balk aan hem vertelde dat ze door middel van brieven te horen kreeg dat haar vader in Berbice ernstig ziek was en mogelijk zelfs al was overleden. Door het overlijden van haar vader in 1806 werd Balk eigenaresse van plantage De Vriendschap.
Susanna Dumion - Portret
1813
De eerste helft van haar lange leven verkeerde Susanna Dumion in slavernij in Suriname. Daarna werkte ze als bediende van de rijke weduwe en plantage-eigenaar Susanne l’Espinasse op de Keizersgracht. Na het overlijden van L'Espinasse vertrok Dumion van Amsterdam naar Haarlem waar ze op 12 november 1818 op 105-jarige leeftijd overleed.
Dumion was een van de honderden Afro-Caribische mensen die in de achttiende eeuw in slavernij naar Amsterdam gekomen waren. Velen bleven slechts korte tijd, anderen de rest van hun leven. Formeel bestond in Amsterdam geen slavernij, toch werd in de praktijk lang niet iedereen bij aankomst in de stad automatisch vrij.
In de collectie van het Teylers Museum zit dit bijzondere portret van Susanne Dumion op 100-jarige leeftijd.
Nicolaas Bergen - Stadszijdewindhuis
1815
Op deze tekening van Gerrit Lamberts is de Handboogstraat richting de Heiligeweg weergegeven. Aan de rechterzijde wordt mooi weergegeven tot welke organisaties of sociëteiten de gebouwen in 1815 behoorden. Zo was het eerste poortje, rechts van het gebouw, de toegangspoort tot de Handboogdoelen. Terwijl het twee poortje dat zich aan de linkerkant bevond de toegangspoort was tot de Voetboogdoelen, ook wel het West-Indisch Huis. Tussen beide poortjes is het Stadszijdewindhuis afgebeeld waarbij een vrouw kinderen aan de deur ontvangt. Tegenwoordig is dit een deel van de achtergevel van de Universiteitsbibliotheek.
Het Stadszijdewindhuis was door de regering in 1682 opgericht om meisjes van 7 tot 12 jaar op te vangen. De kinderen leerden zijdewinden en kregen onderwijs waar ze onder andere leerden lezen en schrijven. Op deze manier werden de kinderen van bedeelden van straat gehouden en hoefden zij geen aalmoezen (liefdadigheid) meer te ontvangen. Daarbij werd er gehoor gegeven aan het gebrek van werkkrachten in de zijdenijverheid. Na de oprichting van stadsscholen in 1751 was deze functie als school niet meer nodig.
We weten dat de ouders van matroos Nicolaas Bergen in het Stadszijdewindhuis woonden. Zeer waarschijnlijk werkten ze er ook.
Willemina Balk - Swaving
1827
In 1806 trouwde Willemina Balk met avonturier Justus Swaving, met wie ze kort daarna naar Berbice vertrok. Kort na aankomst in Berbice is zij in het kraambed overleden. Zo erfde Swaving plantage De Vriendschap.
Justus heeft in zijn boek Swaving's reizen en lotgevallen: Door hem zelven beschreven een passage over zijn bruiloft met Willemina opgenomen. Daarin beschreef hij hoe mensen de spot met het echtpaar dreven:
Een vierkant Amsterdamsch vischwijf, zijnde eene der 28, meestal hoog zwangere bruiden, met welke wij voor de balie stonden, was zelfs onbeschaamd genoeg om midden in deze statige plegtigheid, met de handen in de zijde, en schaterend van lagchen, uit te roepen: "Wat doet die zwarte bloed in de kou?"
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Johannes Charles - Brief geschreven in slavernij
20 januari 1863
Het archief van de Familie Charles is een bijzonder archief. Het bevat namelijk brieven geschreven door een tot slaaf gemaakte. Het Stadsarchief heeft ontzettend veel documenten die gaan over slavernij, maar zelden komen de tot slaaf gemaakten zelf aan het woord.
Stamvader Johannes Charles (ca. 1792 - 1872) werd geboren in de omgeving van Elmina, toentertijd het hoofdkwartier van de Nederlanders aan de West-Afrikaanse kust. Als kind werd Johannes tot slaaf gemaakt en weggevoerd naar Suriname, waar hij werd verkocht aan Johannes Buschman. In 1817 werd hij vrijgemaakt en meegenomen naar Nederland als bediende van Majorin Elisabeth Bijval, zelf in 1776 in slavernij geboren. Andere familieleden en zijn tweejarige zoontje Gideon bleven achter in Suriname, waar zij nog steeds in slavernij verkeerden tot 1863. In Nederland trouwde Johannes met de Rotterdamse Elisabeth van Eijbergen met wie hij tien kinderen kreeg.
Hoewel Johannes in Nederland woonde, hield hij wel contact met zijn familie in Suriname en dus ook met zijn zoontje Gideon. In het archief van de Familie Charles zijn enkele brieven bewaard gebleven die Gideon stuurde aan zijn vader en aan zijn broers en zussen. Deze brief stuurde hij in januari 1863. In de brief schreef Gideon dat hij was gemancipeerd, dat wil zeggen: vrijgelaten uit slavernij. Lang kon Gideon hier niet van genieten. Amper een jaar later overleed hij, op 48-jarige leeftijd.
Bij de rode pijl zie je de volgende zin staan:
Deze diende U te laten weten dat ik en mijne geheele betrekking door mijn Heer
Box is gemancipeerd
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de hele tekst van dit document te lezen.
Op de tweede afbeelding zie je de voorpagina van de Surinaamsche Courant van 25 december 1862. Hierin werd de vrijmaking van Gideon Charles en zijn moeder gepubliceerd (bij nr.22). Gideon en zijn moeder kregen de achternaam Blijswijk, zijn vrouw en kinderen de achternaam Baarn.
Herman Albecht Insinger - Fotoalbum Wederzorg
1910 — 1957
De firma Insinger specialiseerde zich in het afwikkelen van nalatenschappen, waarbij ze vaak voor lange tijd plantages in beheer kreeg. Zo beheerde Insinger tot 1970 koffieplantage Wederzorg in Suriname. Na de afschaffing van de slavernij bleef de familie Insinger actief in Suriname. De slaafgemaakten werden vervangen door contractarbeiders uit India en Indonesië.
Hier zie je een aantal pagina's uit het fotoalbum. Het hele album is gescand, je kunt het bekijken door op de link te klikken bij Herkomst.
Herman Albrecht Insinger - Chocolade
1955
In de Jordaan kocht de familie Insinger een chocoladefabriek. De chocolade die ze verkochten werd in de jaren vijftig aangeprezen als gefabriceerd uit de edele Surinaamse cacaobonen van eigen plantage.

Juliana - Tekening van de Dam

Juliana - Verklaring van De Burgos

Stephanus Pelgrom - Hoofdkantoor WIC

Stephanus Pelgrom - Contract

Jonas Witsen - Slaveneigenaar

Jonas Witsen - Contract met Dirk Valkenburg

Stephanus Pelgrom - Slavenbestellingen

Jonas Witsen - Plantage Surimonbo

Nicolaas Bergen - Overlijden

Hanibal van Moston - Inschrijving weeshuis

Hanibal van Moston - Begraafregister

Willemina Balk - Kolonie Berbice

Herman Albrecht Insinger - Slavenlijsten

Herman Albrecht Insinger - Portret

Susanna Dumion - Vrijheid

Christina van der Geugten - Confessieboek

Hanibal van Moston - Aalmoezeniersweeshuis

Hendrik Coenraad Sander - Boedelinventaris

Susanna Dumion - Testament

Louis Zamore van Wicky - Overlijden

Willemina Balk - Tekenles

Susanna Dumion - Portret

Nicolaas Bergen - Stadszijdewindhuis

Willemina Balk - Swaving

Johannes Charles - Brief geschreven in slavernij

Herman Albecht Insinger - Fotoalbum Wederzorg

Herman Albrecht Insinger - Chocolade
VOC en WIC
De VOC
6 oktober 1606
In 1602 kreeg de VOC een monopolie op de handel met Oost-Indië, maar er was nog veel geld nodig om daadwerkelijk uit te kunnen varen. Vanaf 1 augustus van dat jaar konden particulieren daarom investeren in de VOC. Dit werd gedaan door maar liefst 1143 personen. Eén van die personen was Theunis Jansz, zoals te lezen is in dit document. Zijn investering is opgeschreven in het aandeelhoudersregister en hiervan kreeg hij dit betalingsbewijs. Omdat de particuliere participatie in de VOC overdraagbaar en verkoopbaar was, beschouwt men dit als de eerste vorm van aandelen.
Het oprichten van een compagnie was voor kooplieden en ondernemers een manier om samen te werken en het risico te spreiden. Bij het ondernemen van reizen naar Oost-Indië, die mogelijk waren geworden nadat Hollanders aan het einde van de 16de eeuw zeeroutes hadden ontdekt, was de kans op winst groot, maar het risico op verlies was dat ook. Bij de VOC kon men daarom één of meer aandelen kopen. Elk jaar werd vervolgens de balans opgemaakt en bekeken hoeveel winst de compagnie had gemaakt. De aandeelhouders kregen vervolgens een deel van de winst naar rato van hun inleg. Door dit systeem konden niet alleen rijke kooplieden, maar ook kleinere spaarders in de VOC deelnemen. Ook een kruidenier en haringkoper zoals Theunis Jansz kon daardoor profiteren van deze nieuwe succesformule.
Beurs van De Keijser
1607
In 1607 besloot de Amsterdamse genootschap 'tot gerief der coopluijden' om aan het Rokin een beurs te bouwen 'gelijck in veel coopsteden gebruijckelijck is'. Voor die tijd kwamen de kooplieden bijeen op de Nieuwe Brug aan het IJ en bij slecht weer in een kerk. De beurs werd gebouwd onder leiding van stadsbouwmeester Hendrick de Keyser.
Op de beurs werden meer dan vierhonderd verschillende artikelen verhandeld, afkomstig uit alle windstreken. Elk type handelswaar had een eigen standplaats. Op de pilaren rond de binnenplaats stonden de namen van de steden en gewesten waarmee handel werd gedreven. Handelaren uit de hele wereld kwamen op de beurs. Een tijdgenoot noemde de Amsterdamse beurs 'een wandelpark waar Moor met Noorman handel drijft, een kerk waar Joden, Turk en Christen vergaren'.
De beurs was gebouwd over het water van het Rokin en was nooit erg stevig. Er traden voortdurend verzakkingen en scheuren op. In 1836 werd het gebouw gesloten en twee jaar later werd het gesloopt.
Termijnhandel WIC
1629
Net als bij de VOC konden ook particulieren investeren in de West-Indische Compagnie (WIC). Naast het direct aanschaffen van een aandeel was er de mogelijkheid om een optie te nemen op een aandeel. De mensen die dit deden werden actionisten genoemd. Tegen betaling van een premie kochten zij het recht om de aandelen op termijn te kopen of te verkopen.
Op deze afbeelding is een overeenkomst voor de koop van aandelen van de WIC uit 1629 te zien. De actionist Isaac Casteleijn zou binnen een jaar WIC-aandelen van Pieter de Bitter kopen.
Deze overeenkomst werd twee keer op een vel papier opgeschreven. Hierna werd het doormidden geknipt, dwars door de kunstig geschreven letters A, B, C en D. Om de echtheid van het document te kunnen bewijzen, konden beide stukken tegen elkaar worden gelegd. Dit wordt een chirograaf genoemd.
Verjaagd door de Portugezen
1657
In 1630 veroverde de Republiek delen van Brazilië op Portugal. Sinds die tijd aasde Portugal op herovering van haar koloniën. Na een bloedige strijd van bijna 25 jaar gaven de Nederlandse kolonisten zich over en moesten ze huis en haard verlaten. Met het verlaten van de kolonie verloren ze ook hun inkomen. In deze bron verzochten voormalige kolonisten uit Brazilië de burgemeester van Amsterdam om een financiële vergoeding. Naar eigen zeggen hadden ze de West-Indische Compagnie altijd trouw gediend. Bovendien was de terugreis van Brazilië naar Nederland vol gevaren geweest: de kans bestond dat de voormalige kolonisten door een ander land tot slaaf gemaakt zouden worden. Die angst was niet ongegrond. In deze tijd was slavernij een algemeen machtsmiddel, waarbij het geoorloofd en geaccepteerd was dat de sterkere partij zijn vijand tot slaaf maakte.
Deze bron is een verzoekschrift van een groep voormalige kolonisten uit Brazilië. Ze vroegen onder andere de Amsterdamse burgemeester om het uitbetalen van een vergoeding en van het loon waar ze nog recht op hadden. In totaal vroegen de 21 mannen om een vergoeding van 26.017 gulden.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Stephanus Pelgrom - Hoofdkantoor WIC
1663
De Doelen waren gebouwen waarin het schuttersgilde bijeenkwam om te vergaderen en te feesten. Er waren verschillende schutters in Amsterdam. De kloveniers schoten met een musketgeweer, de handboogschutters schoten met pijl en boog en de voetboogschutters gebruikten kruisbogen. In de loop van de zeventiende eeuw nam het belang van de schutterij af en werden deze gebouwen gebruikt door sociëteiten.
In de zeventiende en achttiende eeuw heeft de WIC verschillende hoofdkantoren gehad. In de tijd van notaris Pelgrom hadden zowel de WIC als de Sociëteit van Suriname hun hoofdkantoor in de Voetboogdoelen.
Het rampjaar 1672
1675
Het jaar 1672 wordt ook wel het rampjaar genoemd. Het land leek reddeloos, de regering was radeloos en het volk was redeloos (zonder verstand), zo luidt het gezegde. Dit had voor een groot deel te maken met de Franse koning Lodewijk XIV, die met een enorm leger de Republiek was binnen getrokken. Het reusachtige Franse invasieleger had weinig moeite om het zuidelijk deel van de Republiek binnen te vallen. Op zee was de Republiek ook in een strijd verwikkeld geraakt met de Engelsen en vanuit het oosten vielen de bisdommen Münster en Keulen binnen. In Amsterdam brak onder de burgers paniek uit over de naderende troepen. Rekeninghouders haalden massaal hun geld van de Wisselbank en de koers van de aandelen van de VOC kelderde. Daarnaast bleef ook de aanleg van de grachtengordel gedurende deze periode stil liggen. Het was economisch een zware periode voor de Republiek. In de hierop volgende jaren werd het land ook nog eens getroffen door een tornado (1674) en Allerheiligenvloed (overstroming) (1675). Op de prent hierboven zie je 9 voorstellingen die te maken hebben met het rampjaar, de tornado en de overstroming.
Stephanus Pelgrom - Contract
1677
Stephanus Pelgrom was notaris van de stad Amsterdam, klerk van de West-Indische Compagnie en secretaris van de Sociëteit van Suriname. In 1677 maakte hij een leveringscontract op waarin hij eigenschappen beschreef waaraan de slaafgemaakten moesten voldoen. Naast leeftijd en de kostprijs werd er ook naar gezondheid gekeken. Zo beschreef dit leveringscontract dat de slaafgemaakten niet ziek mochten zijn.
Pelgrom was een van de vele notarissen die op deze manier betrokken waren bij slavenhandel en slavernij.
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van deze passage uit de tekst te lezen.
Sociëteit van Suriname
1683
De Sociëteit van Suriname werd in 1683 opgericht in Amsterdam. In dat jaar nam de WIC de stad Amsterdam en Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck aan als mede-eigenaren van de kolonie Suriname. De drie eigenaren vormden samen de Sociëteit van Suriname. De twee nieuwe eigenaren moesten elke bijna negentigduizend gulden inleggen, maar daar stond ook wat tegenover. De WIC beloofde zo veel tot slaaf gemaakten aan de kolonie te leveren als nodig was en bovendien zou de Sociëteit minstens 15 gulden verdienen aan elke tot slaaf gemaakte.
In 1791 werd de WIC opgeheven. De Sociëteit bleef nog tot 1795 bestaan. Met het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 werd de Sociëteit opgeheven.
De prent is gemaakt in 1720.
Brand Oost-Indisch Zeemagazijn
1690
Sinds 1661 was de werf van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) gelegen op het eiland Oostenburg. Hier was ook het Oost-Indisch Zeemagazijn gevestigd. Het gebouw bestond uit vier verdiepingen, waar de vele goederen werden opgeslagen die de VOC uit Azië had meegebracht. Ook waren hierachter werkplaatsen en loodsen aanwezig. Het was destijds het grootste industrieterrein ter wereld.
Aangezien schepen toentertijd vooral van hout waren gemaakt, bestond er altijd een gevaar voor brand. Op 14 mei 1690 brandde er op de werf van de VOC een schip in aanbouw gedeeltelijk af. Op deze prent van kunstenaar en uitvinder Jan van der Heyden is te zien dat de brand wordt geblust. Dit werd gedaan met behulp van een nieuwe soort brandspuit, die door Van der Heyden was uitgevonden. Hiermee werd het blussen van branden gemakkelijker, omdat deze brandspuit onafgebroken water kon geven. Mede door deze nieuwe brandspuit kon het schip worden gered.
Bezoek tsaar Peter de Grote
1697 — 1698
Van augustus 1697 tot januari 1698 bezocht de bekende Russische tsaar Peter de Grote de stad Amsterdam. Destijds trok de tsaar rond door West-Europa om diplomatieke contacten te verbeteren. In Amsterdam had hij echter een ander doel voor ogen. Hij wilde namelijk graag de moderne scheepsbouwtechniek bestuderen, zoals afgebeeld op de eerste prent. Daarnaast wilde hij de werven en magazijnen van de admiraliteit en de VOC leren kennen.
Gedurende vier maanden werkte de tsaar op de VOC-werf in Amsterdam en leerde hij het vak van scheepstimmerman. Hierna zou hij in Rusland leiding kunnen geven bij de bouw van een nieuwe vloot. Op de tweede afbeelding is het schip te zien waaraan tsaar Peter de Grote meewerkte, de Oost-Indiëvaarder Peter en Paul. Linksonder op de prent is Peter de Grote staand afgebeeld in een zeilbootje.
Windhandel
1720
De effectenmarkt stortte in 1720 compleet in. Vanuit Frankrijk was een paar jaar eerder de trend overgewaaid om waardepapieren te verhandelen in toekomstige ondernemingen die een hoog rendement beloofden. Door speculatie steeg ook de waarde van aandelen in de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie tot grote hoogte.
Totdat de luchtbel in 1720 uiteenspatte en een aantal rijke Amsterdammers een groot deel van het vermogen kwijtraakte. Er werden vele spotprenten en gedichten over de desastreuze windhandel gemaakt. Op de spotprent die je hier ziet staat de tekst 'De Waerelds doen en doolen is maar een Malle Moolen'. Je ziet de waardepapieren door de lucht dwarrelen. Welke details op de prent vallen je nog meer op?
Zonder moeder naar Amsterdam
1722
Op vijfjarige leeftijd werd Wilhelmina Markus meegenomen naar Amsterdam. Haar moeder bleef in slavernij achter in Batavia. Hoe het Wilhelmina de eerste twaalf jaar in Amsterdam verging weten we niet. Wel kunnen we in de trouwregisters vinden dat Wilhelmina in 1722 op zeventienjarige leeftijd trouwde met de twaalf jaar oudere Tomas Kronenburg van Zutphen. In 1758 duikt Wilhelmina weer op in de archieven, ditmaal in een akte van notaris Cornelis van Homrigh, om een legaat uit een erfenis in ontvangst te nemen. Uit de akte blijkt dat Wilhelmina's eerste man is overleden en zij inmiddels is hertrouwd en verhuisd naar de Achterhoek. Wat de relatie van Wilhelmina met de notaris is, door wie zij als kind naar Amsterdam was gehaald en waarom ze de erfenis kreeg is niet precies duidelijk.
In de zeventiende en achttiende eeuw leefden vele tienduizenden mensen in gebieden onder het beheer van de VOC in slavernij. Sommige van hen kwamen net als Wilhelmina uiteindelijk in de Republiek terecht.
Nicolaas Bergen - Slavenschip
1735
Rond 1735 vervaardigde Hendrik de Leth deze prent met uitzicht op de binnenhaven in het IJ, het huidige Oosterdok naar de Oudeschans en de Prins Hendrikkade. De haven van Amsterdam was tussen 1300 tot eind 19de eeuw altijd volgeladen met schepen. Aan de linkerkant van de prent is het West-Indisch Huis met daarvoor het zeilschip Beeckesteyn weergegeven. Dit is de enige bekende afbeelding van een slavenschip van de WIC.
De Beeckestyn was een Nederlands WIC-schip dat zeven reizen maakte tussen 1722 en 1736, waarbij het rond de 4600 slaafgemaakten vervoerde vanaf de Afrikaanse westkust naar de koloniën Sint-Eustatius en Suriname. Tijdens de overtocht stierven er rond de duizend mensen op dit slavenschip.
Duizenden jongens en mannen vanuit heel Europa scheepten jaarlijks in bij de VOC en de WIC, velen van hen als matroos op een slavenschip. De in Amsterdam geboren Nicolaas Bergen was zo’n matroos. Hij werkte op het slavenschip d’Adrichem. De matrozen kwamen vaak uit arme gezinnen. Een matroos verdiende met een reis zo’n 10 gulden per maand. De meesten hadden al een jaarsalaris aan schulden voordat ze aan boord gingen, omdat ze zelf voor hun uitrusting en kost en inwoning moesten betalen.
Plantage Jagtlust
1738
Tussen 1734 en 1747 werd Fort Nieuw Amsterdam gebouwd bij de samenstroom van de mondingen van de Commewijne en Surinamerivier. De benedenloop van de Surinamerivier kreeg zo een betere bescherming tegen indringers, waarna verschillende initiatieven werden ontplooid om plantages in cultuur te brengen. Voor de plantage ontwikkeld kon worden, moest de gouverneur van Suriname de grond uitgeven door middel van een zogenaamde 'warrand', voorzien van een meetbrief.
Plantage Jagtlust
Eén van de plantages die ontstond was Plantage Jagtlust. Op 31 december 1737 werd de warrand voor Jaglust uitgegeven. De volgende dag werd Jaglust in kaart gebracht voor de eigenaren Harmen Hendrik van de Poll en Frederik Berewout. De plantage werd uitgemeten en voorzien van nummers en tekens met een uitvoerige legenda. De grond bleek uitermate geschikt voor het planten van suikerriet.
Frederik Berewout
Frederik Berewout (1692-1777), één van de eigenaren van Jagtlust, was een belangrijke koopman in Amsterdam. Berewout was op veel manieren betrokken bij het reilen en zeilen van de Surinaamse plantages. Hij was bijvoorbeeld bewindhebber van de WIC en directeur van de Sociëteit van Suriname. Tevens was hij kerkmeester van de Westerkerk, directeur van de Groenlandse Visserij, koopman en importeur van West Indische suiker, reder van walvisvaartschepen en bankier. Naast Jaglust bezat Berewout nog meer plantages. Hij heeft echter nooit in Suriname gewoond en het is zelfs zeer de vraag of hij er ooit is geweest.
Particuliere slavenhandel
1741 — 1745
Niet alleen de VOC en de WIC handelden in tot slaaf gemaakten. Tot 1738 had de WIC het monopolie op de slavenhandel, maar nadat dit werd vrijgegeven mengden ook particuliere bedrijven zich in de handel.
Deze bron is een lijstje, gemaakt door een lid van de Amsterdamse familie Bicker. Hij noteerde tussen 1741 en 1745 welke schepen vanuit Amsterdam naar Afrika en West-Indië waren vertrokken en weer teruggekeerd, met vermelding van schippers, lastgelden en aantallen levend aangekomen tot slaaf gemaakten.
Willemina Balk - Kolonie Berbice
1741
Abraham van Peere, koopman te Vlissingen en hoogwaardig lid van de Zeeuwse afdeling van de VOC, vaardigde in 1627 een expeditie uit naar de rivier Berbice in Guyana. De regio rondom de rivier werd omgedoopt tot private kolonie onder het patroonschap van Van Peere. Berbice werd een plantagekolonie, waar suiker, cacao, katoen en koffie werden verbouwd door tot slaaf gemaakte Afrikanen. In 1720 werd de kolonie verkocht aan een aantal Amsterdamse handelaren, die de particuliere Sociëteit van Berbice oprichtten.
De leefomstandigheden in de kolonie waren bar slecht. Een groot probleem was het drankmisbruik en de vele geweldplegingen tegen de tot slaaf gemaakten. De spanningen liepen hoog op en kwamen in 1763 tot een uitbarsting, toen er een grote opstand uitbrak. Een groot deel van de Europese bevolking sloeg op de vlucht. Door militair ingrijpen uit de naburige koloniën werd de opstand neergeslagen. De opstand liet zijn sporen na in Berbice. Veel plantages waren onbruikbaar en grond was verwoest.
Willemina Balk was afkomstig uit Berbice, ze kwam voor haar opleiding naar Amsterdam.
Wilde dieren in Amsterdam
1751
De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) nam niet alleen specerijen en edelmetalen mee terug uit Azië. Zo werden er vanaf de zeventiende eeuw ook regelmatig wilde dieren uit verre landen op VOC-schepen vervoerd. In Amsterdam werden deze dieren tijdelijk ondergebracht op de werf op Oostenburg totdat zij verkocht werden.
Op deze prent is een reclame-uiting uit 1751 te zien voor de menagerie van Jan Westerhof, bijgenaamd Blaauw Jan. Een menagerie was een verzameling van in gevangenschap gehouden exotische en wilde dieren. Dit was een voorloper van de moderne dierentuin. In de menagerie van Blaauw Jan leefden ook veel door de VOC meegebrachte wilde dieren als tijgers, leeuwen en bavianen.
Muiterij
1764
In juni 1763 was het VOC-schip de Nijenburg vertrokken naar Batavia om dure handelswaar te kopen. Aan boord waren daarom veel goudstaven en geld aanwezig. Een deel van de 236 bemanningsleden was echter ontevreden over de gang van zaken op het schip. Zij eisten van de stuurman dat hij naar Brazilië zou varen. Het in opstand komen van schepelingen tegen hun gezag wordt muiterij genoemd.
Nadat zij Brazilië bereikten, verlieten 64 bemanningsleden het schip. De rest van hen ging in het Franse Cayenne van boord. Hierbij namen zij goud van het schip mee en gaven dit erg gul uit. Dit was ook de autoriteiten opgevallen.
Zowel de muiters in Brazilië als in Cayenne werden opgepakt en terechtgesteld. 24 bemanningsleden werden vermoord. Op de eerste prent is te zien hoe de terechtgestelde muiters werden tentoongesteld in Kijkduin, bij Den Helder. Hun lichamen werden na hun terechtstelling opgehangen in harnassen, zoals op de tweede prent te zien is.
Oost-Indisch Huis
1771
In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht. Het hoofdkwartier was in Amsterdam, gelegen in het Oost-Indisch Huis met de toegangspoort gelegen aan de Oude Hoogstraat 24. Via het tunneltje kwam je op de binnenplaats die toegang gaf tot het gebouw.
Veel Amsterdamse bestuurders, waaronder burgemeesters, waren ook bestuurder van de VOC. Zowel deze bestuurders als de Heren XVII, het centrale bestuur van de VOC, hielden hun vergaderingen in dit gebouw. Daarnaast bevond zich ook de boekhouding van de VOC en werden er kaarten bewaard. Het bedrijf had het monopolie op de handel met Azië. Op de Amsterdamse beurs werd er dan ook druk gehandeld in aandelen VOC.
Op deze prent is Willem V afgebeeld die zitting neemt als opperbewindhebber van de VOC in de Grote Zaal van het Oost-Indisch Huis.
In de loop van de geschiedenis van de VOC werden diverse gebieden onrechtmatig en vaak met veel geweld in bezit genomen, zoals het Molukse eiland Banda, waar in 1621 het grootste deel van de bevolking werd uitgemoord. Arbeid binnen de VOC was grotendeels gebaseerd op slavernij. Rond 1750 werkten er meer dan 75.000 slaafgemaakten in de gebieden bestuurd door de VOC. In 1800 werd de VOC definitief opgeheven. In 1860 werd de slavernij in Nederlands-Indië officieel afgeschaft.
West-Indisch Huis
1771
Nadat in 1674 de West-Indische Compagnie (WIC) failliet was gegaan, werd als opvolger de Nieuwe West-Indische Compagnie opgericht. Op deze prent is te zien dat stadhouder Willem V in 1768 als opperbewindhebber zitting nam in de zaal van het West-Indisch Huis.
Van 1674 tot 1792 waren achtereenvolgens beide handelsbedrijven in dit West-Indisch Huis op Singel 425 gevestigd. Ook de Sociëteit van Suriname zetelde zich hier geruime tijd. Op de tweede afbeelding is een tekening van de poort van dit West-Indisch Huis te zien. Naast deze poort hangen veel aanplakbiljetten van vooral veilingen. Bovendien is op de voorgrond een officier van de WIC afgebeeld.
Te werk gesteld op een VOC-schip
1789
Vanaf 1520 werden weeskinderen van Amsterdamse poorters opgevangen in het Burgerweeshuis, het huidige Amsterdam Museum. Hier werden deze wezen opgevangen en werden zij tot hun twintigste verjaardag opgeleid. Het stadsbestuur probeerde zo te voorkomen dat zij na het verlaten van het weeshuis heel arm zouden worden.
De jongste kinderen leerden rekenen, schrijven en lezen. Hierna moesten zij een vak gaan leren. Meisjes leerden breien en naaien in de ateliers van het weeshuis, terwijl de jongens buiten het Burgerweeshuis aan het werk gingen. Vele jongens werden zo ook te werk gesteld op schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC).
Op de eerste afbeelding is een schuldbekentenis van een weesjongen te lezen. Hij geeft hierin aan dat hij 150 gulden schuldig is aan het Burgerweeshuis. Dit document werd op 13 augustus 1789 ondertekend door Jacob Eweg voordat hij met het VOC-schip Vasco da Gama naar Batavia vertrok.
Op de tweede afbeelding is een gedeelte van een achttiende-eeuwse lijst te zien, waarin werd bijgehouden welke weeskinderen uit het Burgerweeshuis met de VOC naar Oost-Indië waren vertrokken. Daarnaast is af te lezen wanneer en op welk VOC-schip de jongens zijn uitgevaren. Zo kan je bij de rode pijl lezen dat Jan Lankhaar in 1750 op het schip Ghiesenburg was vertrokken en op 5 november 1758 is overleden op Bantam (Java).
De ondergang van de VOC
13 april 1822
Op 13 april 1822 stortte de rechtervleugel van het Oost-Indisch Zeemagazijn op het eiland Oosterburg in Amsterdam spontaan in. Het was een enorm pakhuis van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In het magazijn werden kostbare goederen opgeslagen die de VOC vanuit Azië had gehaald. Door de instorting ging al het opgeslagen graan (5 miljoen kilo) verloren.
Deze tekening geeft op een symbolische manier de ondergang van de VOC weer. Het gigantische Zeemagazijn droeg in de zeventiende en de achttiende eeuw bij aan de macht en rijkdom van de VOC en van Amsterdam. Vanaf 1880 viel de winst van de VOC tegen en werden de vaste kosten te hoog. Ook was er steeds meer geld nodig om het handelsgebied van de VOC te verdedigen. Uiteindelijk werd de VOC in 1800 opgeheven. Na de opheffing raakte ook het magazijn in verval.
De dagen na de instorting trok de plek veel ramptoeristen. Sommige nieuwsgierigen roeiden in bootjes langs de puinhopen. In de beeldbank staan nog veel prenten en tekeningen die van het incident zijn gemaakt.
Oprichting Nederlandsche Handel-Maatschappij
12 april 1824
Op 29 maart 1824 werd de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) door koning Willem I (1772-1843) opgericht in Den Haag. Koning Willem I vond het belangrijk dat Nederland weer een sterke internationale handelspositie kreeg. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het uitbreiden van handelswegen naar alle hoeken van de wereld, waaronder de Indische Archipel.
In het begin was de NHM vooral gericht op Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Na de ondergang van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) hadden de Engelsen en Amerikanen de import en export van koloniale producten van Nederlands-Indië in handen. Deze handel moest worden teruggewonnen en winstgevend voor Nederland zijn.
De NHM ging vanuit Nederlands-Indië de handel in koloniale producten en het vervoer regelen. Ook kwam er een nieuw staatsbestuur die zich vanaf 1830 bezig hield met het cultuurstelsel.
Je ziet hier een register van aandeelhouders in de NHM uit 1824. Koning Willem I nam deel met 4000 aandelen, ter waarde van maar liefst 4 miljoen gulden.

De VOC

Beurs van De Keijser

Termijnhandel WIC

Verjaagd door de Portugezen

Stephanus Pelgrom - Hoofdkantoor WIC

Het rampjaar 1672

Stephanus Pelgrom - Contract

Sociëteit van Suriname

Brand Oost-Indisch Zeemagazijn

Bezoek tsaar Peter de Grote

Windhandel

Zonder moeder naar Amsterdam

Nicolaas Bergen - Slavenschip

Plantage Jagtlust

Particuliere slavenhandel

Willemina Balk - Kolonie Berbice

Wilde dieren in Amsterdam

Muiterij

Oost-Indisch Huis

West-Indisch Huis

Te werk gesteld op een VOC-schip

De ondergang van de VOC

Oprichting Nederlandsche Handel-Maatschappij
Suriname en Amsterdam
Generaal Uquerika
4 december 1682
Op 4 december 1682 tekende de inheemse leider Uquerika twee machtigingen bij de Amsterdamse notaris Dirck van der Groe. Uquerika werd daarin omschreven als ‘Generael van de Indianen woonende tot Suriname’. Hij was één van de eerste inheemse Surinamers in Amsterdam, en waarschijnlijk de allereerste die een geschreven bewijs van zijn aanwezigheid achterliet.
Duizenden jaren leefden er Lokono (Arawakken) en Kari’na (Karaïben) in Suriname, voordat Europeanen tegen het einde van de zestiende eeuw ten tonele verschenen. Vanaf dat moment werden vele Inheemsen tot slaaf gemaakt. Vanaf de 1678 werd er openlijk strijd geleverd. In 1686 werd er een vredesverdrag gesloten, waarin het tot slaaf maken van Inheemsen werd verboden. Daar hield zeker niet iedereen zich aan. Toen Generaal Uquerika naar Amsterdam reisde, was het nog volop oorlog.
Uquerika voer samen met David Drago, telg uit de Surinaams-Joodse trans-Atlantische familie Nassy-Drago. Drago sprak de 'Nederlantse & Indiaensche spraecke' en kon daarom tolken bij de notaris. Kennelijk was Uquerika onder de indruk van wat hij in Amsterdam gezien had. Zijn ‘groote verhalen van soo een groot ende wonderlijck land en volk’ vormden voor de Arawakse leider Erikeja Jupiter zelfs aanleiding om een paar jaar later ook naar Amsterdam te reizen.
Je ziet op de afbeelding de handtekening van Uquerika onder een machtiging aan Manuel Aboaf, schoonzoon van David Nassy, om geld te innen. De machtiging zit in een akte in het archief van de Amsterdamse Notarissen.
Sociëteit van Suriname
1683
De Sociëteit van Suriname werd in 1683 opgericht in Amsterdam. In dat jaar nam de WIC de stad Amsterdam en Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck aan als mede-eigenaren van de kolonie Suriname. De drie eigenaren vormden samen de Sociëteit van Suriname. De twee nieuwe eigenaren moesten elke bijna negentigduizend gulden inleggen, maar daar stond ook wat tegenover. De WIC beloofde zo veel tot slaaf gemaakten aan de kolonie te leveren als nodig was en bovendien zou de Sociëteit minstens 15 gulden verdienen aan elke tot slaaf gemaakte.
In 1791 werd de WIC opgeheven. De Sociëteit bleef nog tot 1795 bestaan. Met het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 werd de Sociëteit opgeheven.
De prent is gemaakt in 1720.
Jodensavanne
1686
In het midden van de 17de eeuw vestigde een groep Portugees-Joodse Amsterdammers zich in Suriname. Zij hadden in de halve eeuw daarvoor, op de vlucht voor de inquisitie, een veilig heenkomen gezocht in Amsterdam en Brazilië. Op de Surinaamse plantages konden deze vluchtelingen in vrijheid en veiligheid leven. In 1684 schonk Samuel Nassy een stuk land in het binnenland van Suriname aan de Portugees-Joodse gemeenschap in Suriname. Zij stichtten een Joods dorp en bouwden een synagoge. Het stuk land staat nu nog altijd bekend als de Jodensavanne. Eind 2022 werd dit gebied voorgedragen als UNESCO- werelderfgoed.
Op deze 17de-eeuwse kaart van de Surinamerivier zijn niet alleen de Jodensavanne (‘Joods dorp en Sinagoge’), maar ook verschillende Inheemse dorpen in de buurt ingetekend (hier denigrerend aangeduid met de term ‘wilden’). De verschillende huizen langs de rivier en Cassiporkreek zijn plantages met de familienamen van de eigenaars. De familienamen Nassy en Drago komen meerdere keren voor op de kaart. Je kunt goed inzoomen op de tweede afbeelding, waarin je een detail van de kaart ziet.
De kaart werd door landmeter Maurits Walraven gekopieerd naar de zogenoemde Labadistenkaart uit 1686. Tot ca. 1920 maakte deze kaart deel uit van de collectie van de Koloniale Bibliotheek in Paramaribo.
Vrijmaking van Siro
4 mei 1701
Samuel Cohen Nassy was eigenaar van honderden mensen in slavernij. Een van hen, Judith, nam hij mee naar Amsterdam. In zijn testament beloofde Nassy haar na zijn dood vrij te maken. Op zijn sterfbed verzocht Judith om vrijheid voor haar zoon Siro, Nassy stemde hiermee in. Alle andere slaafgemaakten op de plantages van Nassy werden eigendom van zijn erfgenamen.
Je ziet hier een verklaring dat Samuel Nassy op zijn sterfbed instemde met de vrijmaking van Siro, opgemaakt op 4 mei 1701. Klik bij de 'Beschikbare tools' op Transcripties om een stukje tekst te lezen uit de verklaring.
Let op: in de transcriptie wordt een term gebruikt die nu als kwetsend wordt ervaren
Chocolaad
6 februari 1770
Rond 1769 werd een Afrikaanse man weggerukt uit zijn vertrouwde omgeving. Hij werd verhandeld, gebrandmerkt, verscheept, uiteindelijk als slaaf verkocht en tewerkgesteld op plantage Bleyenhoop aan de Cottica. Zijn oorspronkelijke identiteit werd hem ontnomen en in Suriname werd hij voor de tweede keer gebrandmerkt. De koloniale machthebbers legden hem de naam Chocolaad op.
Nadat hij valselijk werd beschuldigd van in het bezit hebben van vergif, vluchtte hij van de plantage. Enkele weken later werd Chocolaad opgepakt en verhoord door de koloniale autoriteiten. Uit een verhoor blijkt dat hij ‘zijn scheepsmaat’ achterna was gegaan, een persoon die hij had ontmoet aan boord van het slavenschip en met wie hij op Bleyenhoop terecht was gekomen.
Een verslag van dit verhoor werd bewaard in het archief van het Hof van Politie in Paramaribo. Tijdens het verhoor op 16 februari 1770 vertelde Chocolaad “dat vier daege voordat hij weggeloopen was, een scheepsmaat van hem was weggeloopen denkende dat hij hem in het bosch zoude vinden doch dat hij hem niet gesien heeft [...]”.
Klik bij de 'Beschikbare tools' op Transcripties om dit stukje tekst te lezen in het verhoor.
De archieven die beheerd worden door het Nationaal Archief Suriname en Stadsarchief Amsterdam zijn grotendeels gevormd door de koloniale machthebbers. Het is daarom niet eenvoudig om het leven van mensen in slavernij te reconstrueren. Verhoren van slaafgemaakten die in verzet kwamen, zijn een belangrijke bron voor het schetsen van een beeld van hun leven. Het zijn zeldzame momenten waarop de woorden van de onderdrukten werden vastgelegd.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Constant
1860
Verreweg de meeste tot slaafgemaakten in Suriname werden pas op 1 juli 1863 formeel vrijgemaakt, en moesten vervolgens nog eens tien jaar doorwerken. De handel in mensen ging tot vlak voor de afschaffing van slavernij door. Zo blijkt uit het verhaal van Constant.
Hij werd met toestemming van de koloniale overheid in 1860 verkocht van plantage ’t Vertrouwen, eigendom van de Amsterdamse familie Taunay, aan plantage Crappahoek, eigendom van de Amsterdamse familie Charbon. Deze plantages lagen honderden kilometers uit elkaar. Hierdoor werd Constant niet alleen losgerukt uit zijn vertrouwde omgeving, maar ook gescheiden van zijn 17-jarige zus Sanna.
In 1863 kreeg de familie Charbon 56.700 gulden uitgekeerd voor het verlies van hun menselijk eigendom, waarvan 300 voor Constant. Constant kreeg de naam Hares opgelegd, Sanna de wrange naam Teloor, wat verloren betekent.
Het document dat je hier ziet is de melding van de firma Charba & Zoon dat zij Constant hebben gekocht om te werken op de plantage Crappahoek. Klik bij de 'Beschikbare tools' op Transcripties om een stukje tekst te lezen uit het document.
Slaafgemaakten op de plantages in Suriname werden gebrandmerkt met een zilveren staaf, een pijnlijk en vernederend gebruik. Op plantage ’t Vertrouwen gebeurde dat in de 18de eeuw met de letters I.P.T., de initialen van Jean Paul Taunay, de eerste eigenaar van de plantage. Als tweede afbeelding zie je een lijst met slavenmerken van de plantages Beneden-Cottica uit 1770. Ook deze lijst wordt bewaard in het Nationaal Archief van Suriname.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Johannes Charles - Brief geschreven in slavernij
20 januari 1863
Het archief van de Familie Charles is een bijzonder archief. Het bevat namelijk brieven geschreven door een tot slaaf gemaakte. Het Stadsarchief heeft ontzettend veel documenten die gaan over slavernij, maar zelden komen de tot slaaf gemaakten zelf aan het woord.
Stamvader Johannes Charles (ca. 1792 - 1872) werd geboren in de omgeving van Elmina, toentertijd het hoofdkwartier van de Nederlanders aan de West-Afrikaanse kust. Als kind werd Johannes tot slaaf gemaakt en weggevoerd naar Suriname, waar hij werd verkocht aan Johannes Buschman. In 1817 werd hij vrijgemaakt en meegenomen naar Nederland als bediende van Majorin Elisabeth Bijval, zelf in 1776 in slavernij geboren. Andere familieleden en zijn tweejarige zoontje Gideon bleven achter in Suriname, waar zij nog steeds in slavernij verkeerden tot 1863. In Nederland trouwde Johannes met de Rotterdamse Elisabeth van Eijbergen met wie hij tien kinderen kreeg.
Hoewel Johannes in Nederland woonde, hield hij wel contact met zijn familie in Suriname en dus ook met zijn zoontje Gideon. In het archief van de Familie Charles zijn enkele brieven bewaard gebleven die Gideon stuurde aan zijn vader en aan zijn broers en zussen. Deze brief stuurde hij in januari 1863. In de brief schreef Gideon dat hij was gemancipeerd, dat wil zeggen: vrijgelaten uit slavernij. Lang kon Gideon hier niet van genieten. Amper een jaar later overleed hij, op 48-jarige leeftijd.
Bij de rode pijl zie je de volgende zin staan:
Deze diende U te laten weten dat ik en mijne geheele betrekking door mijn Heer
Box is gemancipeerd
Klik onderaan deze pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de hele tekst van dit document te lezen.
Op de tweede afbeelding zie je de voorpagina van de Surinaamsche Courant van 25 december 1862. Hierin werd de vrijmaking van Gideon Charles en zijn moeder gepubliceerd (bij nr.22). Gideon en zijn moeder kregen de achternaam Blijswijk, zijn vrouw en kinderen de achternaam Baarn.
De Wereldtentoonstelling van 1883
1883
Op 1 mei 1883 opende koning Willem III op het Museumplein in Amsterdam de Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling. Het belangrijkste doel van de tentoonstelling was het bevorderen van de koloniale handel. De koloniën werden in Nederland vooral als wingewesten gezien, rijk aan rubber, suiker, koffie en tabak. Amsterdam was met zijn haven, vele bankiers en handelskantoren het centrum van deze handel, die de stad weer rijk maakte. Het geweld dat achter deze economische groei schuilde, werd tijdens de wereldtentoonstelling zorgvuldig buiten beeld gehouden.
Het terrein stond vol met landenpaviljoens, tenten, kiosken en restaurants. Er waren nieuwe technologische uitvindingen en een enorme Chinese boot. Voor de ingang van het Koloniaal Gebouw stond een gigantisch gipsen beeld van J.P. Coen. Het Nederlands paviljoen was tot de nok toe gevuld met etnografische objecten. Die waren verscheept uit de koloniën, vooral Nederlands-Indië.
Maar er waren niet alleen machines en bijzondere voorwerpen te zien. Er werden ook mensen tentoongesteld. In het zogenaamde ‘Javaanse dorp’ woonden tijdelijk 38 volwassenen en kinderen van Java en Sumatra, die kunst, dans en muziek uit deze regio naspeelden. In een nagebouwd Surinaams dorp werd een karikatuur van het leven in Suriname getoond, met 28 Surinamers als acteurs. Zo kon het beeld bevestigd worden dat de kolonisator nodig was om deze mensen te helpen, met modern vervoer, westerse geneeskunde, christendom en onderwijs.
De wereldtentoonstelling meer dan een miljoen bezoekers. Voor velen was het een eerste bezoek aan Amsterdam. Ze zagen een stad in verbouwing. Vlak bij het tentoonstellingsterrein was het Rijksmuseum in aanbouw en werd het fundament voor het Concertgebouw gelegd. Veel bezoekers kwamen met de trein naar de hoofdstad, al was station Amsterdam Centraal nog niet klaar. Amsterdam was een echte toeristische trekpleister geworden.
De NHM in Suriname
1890 — 1900
Na de afschaffing van de slavernij in 1863 opende de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) toch nog een vestiging in Suriname. Vanaf 1866 was de NHM actief in de suikercultuur.
In 1883 werd een grote suikerfabriek op de koffieplantage Mariënburg geopend. De fabriek lag op een zeer geschikte locatie. Suikerriet kon worden aangekocht van de omliggende plantages. Van het riet werd onder andere de Black Cat Rum gemaakt. Op de afbeelding zie je verschillende labels van deze rum.
Pas in 1964 werd deze fabriek, als laatste onderdeel van het cultuurbedrijf, verkocht.
In de presidentskamer van het hoofdkantoor van de NHM aan de Vijzelstraat in Amsterdam hangt een schilderij van Hobbe Smith. Op het schilderij zijn de pakhuizen van de West-Indische Compagnie aan het ’s Gravenshekje te zien. Het was een geschenk van het personeel van de NHM in Suriname.
Anton de Kom
1933
Op 22 februari 1898 werd de Surinaamse antikoloniale schrijver, verzetsstrijder en activist Anton de Kom in Paramaribo geboren. Dit was destijds de hoofdstad van de Nederlandse kolonie Suriname. De Koms vader was een voormalig slaaf en zijn moeder was afkomstig uit een vrije familie. In 1920 emigreerde De Kom naar Nederland en ging hij voor een korte periode in Amsterdam wonen.
Vanaf 1929 ging Amsterdam echter gebukt onder grote werkloosheid. Ook Anton de Kom had destijds geen vaste baan meer. Hij was namelijk in 1933 uit Suriname verbannen en werd daarna gedwongen om naar Nederland terug te keren. Op deze afbeelding is te zien dat hij in 1933 aanwezig was bij een werklozenbijeenkomst in Amsterdam. Via een werkverschaffingsproject kwam De Kom in 1939 alsnog aan een baan. Deze projecten waren destijds speciaal opgezet om werklozen van werk te voorzien.
De Koms bekendste boek is Wij slaven van Suriname (1934). Hierin bekritiseert hij op felle toon de uitbuiting, het racisme en de koloniale overheersing van Nederland over Suriname. De Kom schreef hiermee als eerste Surinaamse auteur een boek over de geschiedenis van Suriname.
In Zuidoost is er een plein naar Anton de Kom vernoemd, het Anton de Komplein. In 2006 is hier ook een standbeeld van de antikoloniale schrijver onthuld. Op dit beeld staan zijn dichtregels: ‘Strijden ga ik! Eerst nà d'overwinning kom ik terug…’
Wil je meer weten over Anton de Kom? Klik hier voor meer informatie.
Rechthebbende afbeelding 1: Erven C.A.J. van Angelbeek

Generaal Uquerika

Sociëteit van Suriname

Jodensavanne

Vrijmaking van Siro

Chocolaad

Constant

Johannes Charles - Brief geschreven in slavernij

De Wereldtentoonstelling van 1883

De NHM in Suriname

Anton de Kom
Vondelingen
Archief Aalmoezeniersweeshuis
1613 — 1841
Het Archief van de Regenten van het Aalmoezeniersweeshuis en rechtsvoorganger gaat over de periode 1613-1841. Het gaat in totaal om 38 meter archief. Aan de slijtage van de boekbanden kun je zien dat de archiefstukken vaak zijn geraadpleegd.
De oudste registers van de Ingenomen kinderen zijn van 1682. Vanaf 1784 werden vondelingen apart geregistreerd. Ook de gegevens van de minnen werden genoteerd, in de registers met Uytbesteden kinderen. Daarin werd opgeschreven welke kinderen bij welke min waren ondergebracht. Er werd ook genoteerd waar de min woonde en hoe het de kinderen verging die bij haar ondergebracht waren.
De innameboeken zijn zo bijzonder omdat ze naast een nauwgezette administratie ook de briefjes bevatten die bij de vondelingen werden aangetroffen. Je ziet op de foto goed dat de boeken aan één kant erg dik zijn: dit komt door de ingeplakte briefjes aan de onderzijde. Op de tweede en derde afbeelding zie je voorbeelden van pagina’s met ingeplakte briefjes.
Armenvaders
1613 — 1663
Op deze prent zie je het Aalmoezeniershuis afgebeeld. Aalmoezeniers waren armenvaders, die de aalmoezen verstrekten aan de armen. Een aalmoes is een ander woord voor liefdadigheid, het geven van geld of materiële hulp aan de armen.
In Amsterdam werd in 1613 een college van Aalmoezeniers opgericht in een vleugel van het voormalige Clarissenklooster aan het Singel. Op straat speurden 'provoosten' -een soort politiemannen- actief naar bedelaars om hen naar het armenhuis te brengen. De aalmoezeniers lieten ook brood, boter en kaas uitdelen aan de behoeftige huisgezinnen.
Een belangrijke taak van van de armenvaders was de zorg voor verlaten kinderen en vondelingen. Die werden niet in het armenhuis opgenomen, maar werden 'uitbesteed', ze gingen naar gastgezinnen. Aanvankelijk waren dat er zo'n zestig per jaar, maar in 1649 was dat aantal opgelopen tot zevenhonderd kinderen. Er ontstond een tekort aan gezinnen die de kinderen konden opvangen.
In 1663 liet het stadsbestuur op verzoek van de aalmoezeniers een aparte instelling bouwen voor de opvang van alle verlaten kinderen en vondelingen. Het nieuwe Aalmoezeniersweeshuis verrees op een groot perceel aan de Prinsengracht.
Aalmoezeniersweeshuis
1758
Aalmoezeniers of armenvaders zorgde vanaf 1613 voor de hulpbehoevende nieuwkomers, volwassenen én kinderen. Zij begonnen een armenhuis voor opvang en bedeling (verstrekking van turf en levensmiddelen), het Aalmoezeniershuis aan het Singel.
In 1666 opende speciaal voor wezen, verlaten kinderen en vondelingen het Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht, tussen de Leidsestraat en de Leidsegracht.
Vanwege het grote aantal kinderen dat aan het weeshuis was toevertrouwd, zat de instelling voortdurend krap bij kas. Inkomsten werden onder meer verworven door de hondenbelasting, het ophalen van vuilnis en de verhuur van lantaarns en een bruidsslee of bruidsschuit.
Op deze prent zie je naast het wapen van Amsterdam wapenschilden van regenten en regentessen van het weeshuis. Rechts een moeder die haar kind te vondeling legt, links een min met kinderen. We zien ook weesjongens en -meisjes in hun zondagse kostuum. Voor het huis zijn verschillende inkomstenbronnen verbeeld: het ophalen van vuilnis, de verhuur van verlichting en van de bruidsslee en bruidsschuit.
Animatie Abel Weetniet
11 juni 1791
Op 11 juni 1791 wordt een jongetje gevonden op straat, op de Keizersgracht bij de Runstraat. Hij wordt naar het Aalmoezeniersweeshuis gebracht. Er is geen briefje tussen zijn kleding verstopt met een naam. Daarom krijgt hij een nieuwe naam van het weeshuis: Abel Weetniet.
Deze animatie is gemaakt voor de tentoonstelling 'Vondelingen', die van juni tot oktober 2020 te zien was in het Stadsarchief Amsterdam.
Abel Weetniet
11 juni 1791
Hier ze je een innameboek van het Aalmoezeniersweeshuis. Op de linkerpagina de inschrijving van een vondeling: een baby achtergelaten op straat. In het boek werd genoteerd op welke dag en waar het kind was gevonden, in dit geval op 11 juni 1791 op de Keizersgracht bij de Runstraat. Er werd een briefje gevonden, in het boek wordt genoteerd: 'zonder eenig berigt'.
De regenten van het Aalmoezeniersweeshuis waren beurtelings verantwoordelijk voor de naamgeving. De één had een voorkeur voor absurde achternamen, de ander gaf de vondelingen meer neutrale namen. Vaak was er een verwijzing naar de vindplaats, zoals Van der Trap, Hoek, en Prins; een verwijzing naar de Prinsengracht. Dit jongetje kreeg de naam Abel Weetniet.
Vier dagen na Abel wordt een meisje gevonden, ook zonder briefje. Zij krijgt de naam Anna Weetveel. Een verwijzing naar Weetniet, maar ook naar het feit dat de regenten kunnen achterhalen wie zij was. Haar moeder Anna Lages was ongehuwd, en opgenomen in het Pesthuis.
Op de tweede afbeelding zie je een pagina uit het doopregister van het weeshuis, hier zie je zowel de naam van Abel als die van Anna staan.
Bekijk ook de animatie die gemaakt is over het leven van Abel Weetniet.
Haaldooden
1792
Overleden Amsterdammers die voor sectie naar het gasthuis werden gebracht en daar op het kerkhof begraven werden heetten ‘haaldoden’. In het archief van de Burgerlijke Stand zijn registers waarin de namen van de haaldoden en de omstandigheden waaronder zij werden aangetroffen staan opgetekend.
In registers, die lopen van 1777 tot 1811, tekenden ambtenaren op om wie het ging en op welke plaats de persoon aangetroffen was. Ook de datum en de mogelijke doodsoorzaak werden vermeld. Deze registers in het archief van de Burgerlijke Stand worden de boeken van de haaldoden genoemd. Vaak kon men de overledenen niet meer identificeren. Na verdrinking waren bijvoorbeeld hun gezichten opgezwollen en onherkenbaar geworden. Aan sommige bladzijden zijn daarom met een speld lapjes vastgeprikt. Het zijn stukjes stof met geborduurde initialen, afkomstig uit de kleding van de haaldoden. Men hoopte op die manier onbekende personen later te kunnen identificeren.
Op deze pagina zie je bij de rode pijl een inschrijving van een 'eerstgeborene', opgehaald bij de Prinsengracht bij het Aalmoezeniersweeshuis, in een kaartendoos. Zeer waarschijnlijk was dit kindje te vondeling gelegd, maar is het dus niet op tijd gevonden. Met de term eerstgeborene werd een pasgeboren baby bedoeld.
Verbod op te vondeling leggen
11 november 1797
Hier zie je een fragment uit 'De Amsterdamsche Courant' uit 1797. Rond het jaar 1800 was het aantal vondelingen sterk toegenomen. Aan het begin van de achttiende eeuw lag er gemiddeld eens per twee weken een kind op de stoep, maar rond 1790 gebeurde dat meer dan eenmaal per dag. Het Aalmoezeniersweeshuis zal vol, en er waren honderden pleeggezinnen nodig om de baby's en jonge kinderen op te vangen.
Het stadsbestuur moest in actie komen, in 1797 besloten zij het verbod op het te vondeling leggen nieuw leven in te blazen. Met deze maatregelen hoopte het stadsbestuur de grote aantallen terug te dringen en zo de hoogoplopende uitgaven van het weeshuis te verkleinen. Het had even effect: binnen een jaar lagen er honderd kinderen minder op de stoep, maar in 1799 steeg het aantal alweer tot het oude niveau.
Bijzondere briefjes
6 januari 1800
Bij veel te vondeling gelegde baby’s werden briefjes gevonden. Deze werden ingeplakt in de innameboeken. Sommige dienden als bewijsmateriaal waarmee ouders hun kinderen later hoopten terug te krijgen. Ze kopieerden dan het briefje dat ze aan hun kind meegaven, zodat ze een uniek document konden laten zien. Anderen voegden een halve speelkaart of prent toe, de ouders hielden dan de andere helft. Hier zie je een voorbeeld van een speelkaart die aan twee zusjes van 2 en 4 was meegegeven, samen met een briefje met hun namen.
Sommige vondelingen dankten hun nieuwe achternamen aan de meegegeven bewijsstukken. De regenten die de namen moesten bedenken haalde hun inspiratie uit deze bijzondere briefjes.
Zo had Jan Lindt (zie tweede afbeelding) een groen lintje met goud borduursel bij zich, en Johanna Hals (zie derde afbeelding) een gekleurd portretje waarop vooral de hals te zien is. Janus Johannes Ruijteveld (zie vierde afbeelding) had een papiertje bij zich dat in een geruite driehoek was geknipt.
Droevige Klagt
1808
In dit anonieme pamflet 'Droevige Klagt van een Aalmoeseniers-weeskind' lees je een aanklacht tegen koning Lodewijk Napoleon. Hij wilde de Franse greep op de Nederlanden verstevigen, en geld en soldaten leveren voor alle ambitieuze oorlogsplannen. Een van de plannen was om oudere weesjongens, vanaf zestien jaar, te laten opleiden tot soldaten.
De publieke opinie keerde zich tegen deze 'ondragelijke Dwingelandij' van de Franse koning, zoals je kunt lezen in dit pamflet. Tegen hun zin moesten de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis toch alle gezonde jongens vanaf zestien jaar met een minimale lengte van 1,41 meter aan het Franse leger overdragen. Groot was de woede toen bleek dat de jongens niet naar de Militaire Kweekschool in Den Haag zouden gaan, maar direct naar het Legioen Velites in Naarden en Amersfoort. Ze zouden dus meteen in actieve dienst gaan.
Er ontstonden oploopjes bij het weeshuis, en sommige weesjongens liepen weg. Maar uiteindelijk werden er op 22 juli 1809 186 weesjongens met de trekschuit naar Utrecht gebracht. Hier werden ze gekeurd. 59 van hen werden afgekeurd wegens lichaamsgebreken of geringe lengte. De overgebleven jongens werden opgenomen in het Legioen Velites, daar kregen ze een spoedopleiding als soldaat.
Man verloren
21 juni 1808
Tussen 1780 en 1830 stagneerde de economie, en daar hadden vooral de onderste klassen van de samenleving last van. De prijzen voor levensonderhoud stegen, terwijl de inkomens laag bleven. Amsterdammers hadden steeds minder te besteden. Onverwachte tegenslagen zoals ziekte, werkloosheid en het wegvallen van kostwinners brachten vele gezinnen aan de bedelstaf.
Op deze tekening uit 1808 tekent Christiaan Andriessen een groep mensen die zich ontfermt over een vrouw die haar man heeft verloren.
Onder de tekening heeft hij geschreven: 21 junij. deze vrouw had haar man verloren was met enige kinderen blyven zitten zonder bestaan.
Bittere armoede was de belangrijkste reden voor het stijgende aantal vondelingen aan het begin van de negentiende eeuw. In het jaar dat deze tekening werd gemaakt werden er 540 kinderen te vondeling gelegd, gemiddeld meer dan één per dag dus.
Gort met zoete melk
1818
Hier zie je een overzicht van wat er in het Aalmoezeniersweeshuis gegeten is tussen 8 en 15 februari 1818. Het menu was tamelijk eenzijdig. ’s Ochtends aten de kinderen roggebrood met boter en kaas. De warme middagmaaltijd bestond ’s winters uit erwtensoep, bonen met zure saus of gort in zoete melksaus of met boter. ’s Avonds kregen ze pap: rijstebrij, karnemelkspap van gerst of gruttenmeel of gortepap. Op zaterdag was er vaak een extraatje: zoete stroop in hun karnemelkspap.
Tijdens de kermismaand september was er vaak iets feestelijks: op zondag een hutspotmaaltijd met pruimen en rozijnen, en een aantal maaltijden met haring en tuinbonen.
En wist je dat de kinderen bier dronken bij het eten? Dit was bier met een heel laag alcoholpercentage. Het weeshuis beschikte wel over eigen waterpompen, maar dat water was niet altijd drinkbaar.
Minnenbetaalboek
1819
Hier zie je een pagina uit een minnenbetaalboek, een register waarin het weeshuis bijhield hoeveel en wanneer elke min betaald kreeg voor haar werk. Een min was een pleegmoeder in dienst van het weeshuis, in dit geval het Aalmoezeniersweeshuis.
Vondelingen kwamen niet direct in het weeshuis terecht, bijna altijd waren het baby's die zo snel mogelijk borstvoeding nodig hadden. Ze kwamen dan bij een 'natte min' terecht die ze dat kon geven. Voor de verzorging van oudere kinderen -tot ongeveer vijf jaar- werd er een beroep gedaan op 'droge minnen'. Pas vanaf een jaar of vijf gingen kinderen naar het grote weeshuis aan de Prinsengracht, tot die tijd woonden ze in het gezin van de min.
De minnen kregen betaald voor hun werk, maar het was geen vetpot. Het weeshuis betaalde een droge min vijftien gulden per kwartaal, een natte min kreeg zeventien gulden. Ieder kwartaal konden de minnen hun loon en nieuwe kleding voor hun minnenkind ophalen.
Vondelingen naar Veenhuizen
1825
Nederland was sterk verarmd in de tijd na de Franse overheersing, aan het begin van de negentiende eeuw. Vooral in de steden leefden gezinnen in grote armoede.
In 1818 richtte generaal Johannes van den Bosch de Maatschappij van Weldadigheid op. Zijn idee was om arme mensen in de steden de woeste gronden in Drenthe te laten ontginnen en bewerken. Hij kreeg steun van koning Willem I. De kolonisten kregen een huis, meubels, kleding, gereedschap en voeding, die ze door hard te werken konen terugbetalen.
Al snel kwam ook het plan op om weeskinderen naar de koloniën in Veenhuizen te sturen. Ook het gemeentebestuur van Amsterdam zag hier wel iets in. Het Aalmoezeniersweeshuis zat vol, en er was constant gebrek aan geld. De regenten weigerden mee te werken aan de verplichte overbrenging van hun kinderen naar Veenhuizen. Dat had direct gevolgen voor de financiële ondersteuning van het weeshuis door een besluit van koning Willen I: de geldkraan voor weeshuizen die niet meewerkten aan overplaatsing naar Veenhuizen werd dichtgedraaid.
Dit betekende het einde van het Aalmoezeniersweeshuis. In 1828 ging de administratie over naar een nieuwe instelling: de Inrichting van Stadsbestedelingen. Tussen 1824 en 1859 zijn in totaal 8602 kinderen in Veenhuizen ondergebracht. Van hen kwam bijna de helft uit Amsterdam.
Op deze prent uit 1825 zie je onder no.7 en 8 afbeeldingen van de koloniën in Drenthe, vergezeld van een gedichtje. Bekijk ook de andere afbeeldingen op de prent. Kun je ontdekken wat het hoofdonderwerp is?
Animatie Adam Voorn
6 februari 1827
Op 6 februari 1827 werd een vier weken oude baby achtergelaten op de Nieuwe Herengracht. In het Aalmoezeniersweeshuis kreeg hij de vondelingennaam Adam Voorn. Het jongetje kwam in huis bij een min en werd op zijn achtste jaar naar Veenhuizen gestuurd, naar de Kolonie van Weldadigheid. Adam is een voorvader van kinderboekenschrijfster Carry Slee.
Deze animatie is gemaakt voor de tentoonstelling 'Vondelingen', die van juni tot oktober 2020 te zien was in het Stadsarchief Amsterdam.
Adam Voorn
6 februari 1827
Op dinsdag 6 februari 1827 wordt op de Nieuwe Herengracht een baby gevonden. Een nachtwaker brengt het kind naar het Aalmoezeniersweeshuis.
De portier van het weeshuis noteert op dit proces verbaal alle details, onder andere het geslacht, de geschatte leeftijd, de vindplaats, kleding en naam. Het document wordt ondertekend door de portier, de vinder en een regent.
Het kind wordt een maand oud geschat. Zijn kleding wordt genoteerd: een hemdje, drie borstrokjes, drie mutsjes, een witte luier, een rode lap, mofjes. Kijk maar eens of je deze informatie op de bron kunt vinden.
Er wordt geen briefje gevonden. De regent verzint daarom een nieuwe naam. Laatst kregen twee jongetjes de achternamen Snoek en Baars. Deze inschrijvingen vind je hier als tweede en derde afbeelding. Dit jongetje krijgt ook een vissennaam: Voorn.
Bekijk ook de animatie die gemaakt is over het leven van Adam Voorn.
Stadsbestedelingen
1925 — 1940
Vanaf de oprichting in 1666 tot 1824 bood het Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht onderdak aan verlaten kinderen en vondelingen. In 1825 werden alle kinderen naar de koloniën in Veenhuizen gestuurd en stond het gebouw leeg. Het werd verbouwd tot Paleis voor Justitie.
Het Aalmoezeniersweeshuis was dus opgeheven, maar speciale zorg voor de opvang van vondelingen bleef wel nodig. In 1828 nam de Inrichting voor Stadsbestedelingen het werk van het Aalmoezeniersweeshuis over. Deze instelling was gevestigd in twee panden naast het voormalige weeshuis aan de Prinsengracht. Vanaf hun zesde levensjaar gingen de kinderen naar de koloniën in Veenhuizen. Dit duurde tot 1854. Vanaf dit jaar werden de kinderen uitbesteed bij familie of op locaties buiten Amsterdam, en ook opgevangen in de instelling zelf.
Hier zie je drie foto's gemaakt in het Stadsbestedelingenhuis tussen 1925 en 1940.
Archief Aalmoezeniersweeshuis
Armenvaders
Aalmoezeniersweeshuis
Animatie Abel Weetniet
Abel Weetniet
Haaldooden
Verbod op te vondeling leggen
Bijzondere briefjes
Droevige Klagt
Man verloren
Gort met zoete melk
Minnenbetaalboek
Vondelingen naar Veenhuizen
Animatie Adam Voorn
Adam Voorn
Stadsbestedelingen
Tweede Wereldoorlog
De Nationaalsocialistische Beweging
1937
Op 26 mei 1937 waren er Tweede Kamerverkiezingen in Nederland. De verkiezingen werden gewonnen door de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). De Nationaalsocialistische Beweging (NSB) deed voor het eerst aan de verkiezingen mee en behaalde vier zetels. Dit lijkt een mooie binnenkomer, maar de NSB was ontevreden. Tijdens de Provinciale Statenverkiezingen in 1935 had de partij namelijk 7,94% van de stemmen gehaald, nu behaalde ze slechts 4,22%. Lijsttrekker Mussert was hier boos over en nam daarom ook geen plaats in de Tweede Kamer. De Tweede Kamerverkiezingen van 1937 waren de laatste van voor de oorlog, pas op 16 mei 1946 vonden er weer democratische verkiezingen plaats.
Geschiedenis van de NSB
De NSB (Nationaalsocialistische Beweging) werd in 1931 opgericht. In Nederland was er veel werkloosheid en armoede, net als in andere landen. De aanhangers van de NSB wilden een betere toekomst en hoopten dat te kunnen bereiken met één sterke partij en één sterke leider. Leider van de NSB was de ingenieur Anton Mussert.
Vlak na de oprichting was de NSB vrij gematigd. De partij was bijvoorbeeld niet uitgesproken antisemitisch, er waren zelfs joden lid van de partij. Naarmate Hitler in Duitsland populairder werd en zijn uitlatingen extremer werden, werd de NSB dit ook.
Toen de oorlog begon had de NSB ongeveer 32.000 leden. Dit aantal groeide fors tijdens de oorlog. Op het hoogtepunt in september 1943 had de beweging 101.314 leden. Dit aantal daalde echter fors na september 1944, toen de bevrijding nabij leek. Uit opportunisme verlieten velen de partij, bang voor de gevolgen die het partijlidmaatschap in het bevrijde Nederland zou hebben.
NSB leider Anton Mussert werd op 7 mei 1945 gearresteerd. Exact een jaar later op 7 mei 1946 kreeg Mussert, na een uitgebreid proces, de doodstraf. In totaal werden 154 NSB'ers ter dood veroordeeld, maar in 110 gevallen werd de straf omgezet naar levenslang.
Vreemdelingenkaart Helga Gronowski
1 november 1938
Vluchtelingen die naar Nederland kwamen kregen een zogenaamde vreemdelingenkaart, waarop hun gegevens werden vastgelegd. Op de kaart stond waar iemand vandaan kwam, wie zijn of haar ouders waren, of de persoon een visum kreeg en wat de verblijfplaatsen van de persoon waren.
Deze vreemdelingenkaart is van Helga Gronowski. Helga Gronowski kwam oorspronkelijk uit Duitsland. Toen de situatie daar voor joodse inwoners steeds slechter werd, is zij - zoals meer kinderen - door haar ouders naar Nederland gestuurd. Hier zou ze veiliger zijn. Helga kwam na verschillende omzwervingen terecht in het meisjesweeshuis in de Rapenburgerstraat. Het meisjesweeshuis waar Helga verbleef werd op 10 februari 1943 ontruimd. De meisjes en het personeel werden overgebracht naar Westerbork, vanwaar zij vervolgens in twee groepen naar Sobibor gedeporteerd werden. Op 5 maart 1943 werd Helga direct na aankomst in het kamp vermoord. De andere meisjes en personeelsleden wachtte hetzelfde lot.
Luchtbescherming te Amsterdam
1 april 1940
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog had Amsterdam 800 594 inwoners. Met zekerheid 80 000 van deze inwoners waren joods, dat is ongeveer 1 op de 10 inwoners. De joodse gemeenschap was duidelijk aanwezig in het Amsterdamse straatbeeld. Met name in de Transvaalbuurt, de Rivierenbuurt en de Jodenbuurt (de buurt rondom het Waterlooplein) woonden veel joden. Amsterdam kende een actieve joodse gemeenschap. In totaal woonden er in Nederland circa 140 000 joden.
Al snel na de bezetting volgde de eerste anti-joodse maatregelen. De eerste maatregel ging op 1 juli 1940 van kracht: alle Nederlandse Joden moesten de luchtbeschermingsdienst verlaten. De luchtbeschermingsdienst was opgericht in 1939 en had tot doel de burgers te beschermen tegen eventuele luchtaanvallen. De dienst zorgde voor de bouw van schuilkelders in de steden en plaatste luchtdoelgeschut rondom te steden. Het personeel van de dienst bestond uit vrijwilligers, die tijdens de bezetting geholpen werden door ambtenaren.
Deze kaart van de Dienst Publieke Werken toont de verschillende posten van de Amsterdamse luchtbeschermingsdienst op 1 april 1940.
Nog veel anti-Joodse maatregelen zouden volgen.
Intocht van de Duitse bezetter
15 mei 1940
In de middag van 15 mei 1940 bezette het Duitse leger Amsterdam. Een onbekende amateurfilmer legde de eindeloze stoet voertuigen vast die via de Duivendrechtsebrug (aan de zuidzijde van de Watergraafsmeer) en de Berlagebrug de stad binnentrok.
Duitsgezinde Amsterdammers verwelkomden de bezetter daar met bloemen. De meeste militairen reden over de Haarlemmerweg door naar Haarlem en ook daarvan zijn filmbeelden.
Bijzonder zijn de opnamen van verbrande vliegtuigen, bij het viaduct van de A4 over de Schipholweg en een Nederlandse Fokker G-1, ook in de Haarlemmermeer.
Politierapport 16 mei 1940: zelfmoord aan het begin van de oorlog
16 mei 1940
Ook tijdens de oorlog hield de Amsterdamse politie meldingsrapporten bij, waarin beschreven werd bij wat voor zaken de politie dagelijks betrokken was. In de rapporten werden aangiften van diefstal opgenomen, maar bijvoorbeeld ook misdrijven, arrestaties en ongevallen.
In dit rapport werd melding gemaakt van de zelfmoord van de familie Swaab, een joods gezin dat woonde in de Rapenburgerstraat. In mei 1940 pleegden meerdere mensen, zowel joden als niet-joden zelfmoord, uit angst voor de oorlog en de Duitse bezetting.
Ariërverklaring
14 oktober 1940
In 1940 moesten Nederlandse ambtenaren een ‘ariërverklaring’ invullen, een formulier waarin gevraagd werd naar afstamming en eventuele joodse voorouders. Later werden alle joodse ambtenaren ontslagen. Deze ariërverklaring komt uit het archief van de firma Vettewinkel.
In de ochtend van 10 mei viel de Duitse Wehrmacht Nederland binnen. Na vijf dagen strijd capituleerde het Nederlandse leger. Een periode van bedrieglijke rust brak aan: het leven leek zijn normale dagelijkse loop te hernemen. In het najaar kwamen echter de eerste verordeningen, die bedoeld waren om joden stap voor stap van het maatschappelijke leven uit te sluiten. Eind september 1940 kondigde de Duitse bezetter aan dat het voortaan verboden was joden of zij die met joden gehuwd waren in overheidsdienst aan te stellen of te bevorderen.
In oktober 1940 werd de volgende stap gezet. Ambtenaren moesten in een formulier verklaren of de eigen ouders en grootouders en die van de echtgenoot ooit hebben behoord tot de joodse geloofsgemeenschap. Het formulier werd bekend onder de naam ‘ariërverklaring’. Alle ambtenaren, ook zij die in ambtelijke commissies, stichtingen of raden zitting hadden, moesten de verklaring invullen. Als lid van de Raad van Beroep moest ook D.H. Vettewinkel de verklaring tekenen.
Zoeklichten boven het Meerhuizenplein
31 oktober 1940
Deze tekening van de hand van Mijndert Krijnsen, werd op 31 oktober 1940 gemaakt. Een vliegtuig is gevangen in de zoeklichten van de Duitsers.
Verduistering
Vanaf 6 juli 1940 moesten de ramen tussen zonsondergang en zonsopkomst verduisterd worden, zodat geallieerde vliegtuigen boven Nederland goed zichtbaar waren in de zoeklichten van de Duitsers.
Tekeningencommissie
Deze tekening van Krijnsen werd gekocht voor de Commissie voor de Tekeningen. In 1934 was deze commissie opgericht, om kunstenaars in crisistijd te ondersteunen.
Joden niet gewenscht
januari 1941
1941 begon met een reeks nieuwe anti-Joodse maatregelen, de maatregelen volgden elkaar rap op. Op 7 januari 1941 bepaalde de Nederlandse Bioscoopbond dat Joden niet meer tot de bioscopen werden toegelaten. Op 12 januari werd deze maatregel in de dagbladen bekendgemaakt.
Meer maatregelen volgden:
10 januari 1941: Alle Joden werden opgeroepen zich te melden. Na melding werden ze geregistreerd.
5 februari 1941: Meldingsplicht Joodse artsen en advocaten. Vanaf 1 mei mochten zij slechts nog voor joden werden.
11 februari 1941: Beperkende maatregelen voor Joodse studenten.
Deportaties
1941 — 1943
Op deze foto, die in het geheim genomen is, is te zien dat een groep Joden wordt weggevoerd vanaf het J.D. Meijerplein. Wanneer en door wie de foto precies is gemaakt, is niet bekend.
Razzia 22 en 23 februari 1941
In 1941 werden de eerste Nederlandse joden tijdens een Razzia op het J.D. Meijerplein opgepakt en gedeporteerd. 427 jonge joodse mannen werden via Schoorl naar Buchenwald en vervolgens naar Mauthausen gedeporteerd. Al snel overleden de eerste mannen, door het zware werk en de slechte omstandigheden in de kampen. Vanuit de kampen werden indertijd nog overlijdensberichten gestuurd naar de nabestaanden. Zij waren geshockeerd. Hoe kon het nou dat zoveel jonge, gezonde mannen zo kort na elkaar overleden?
Stelselmatige deportatie
In de zomer van 1942 begon de stelselmatige deportatie van de Nederlandse joden. Ze werden zomaar uit huis gehaald. De Duitsers zeiden dat de joden gingen werken in het Oosten. De Amsterdamse joden werden verzameld in de Hollandsche Schouwburg. Van daar uit gingen ze naar doorgangskamp Westerbork in Drenthe. Vanuit Westerbork vertrokken de treinen naar de concentratie- en vernietigingskampen in Oost-Europa. In totaal gingen er 97 transporten vanuit Westerbork naar het Oosten. Het laatste transport vanuit Westerbork vond plaats op 13 september 1944, bestemming Bergen-Belsen. Elf dagen voor het laatste transport waren Anne Frank en haar familie gedeporteerd. Ook vanuit Kamp Vught en Amersfoort vonden enkele deportaties plaats.
Onderduiken
Veel joden wilden niet rustig afwachten tot ze door de Duitsers uit huis werden gehaald. 25.000 namen het heft in eigen handen en doken onder. Van hen werd een derde alsnog opgepakt en gedeporteerd. Onderduiken was niet voor iedereen weggelegd. Er was veel geld voor nodig en bovendien was het lastig een goed en betrouwbaar onderduikadres te vinden. Grote en arme gezinnen hadden vaak geen enkele kans.
Na de bevrijding
Na de bevrijding van Nederland konden de ondergedoken joden weer opduiken. Circa 16 000 joodse onderduikers overleefden de oorlog. Ook kwam de repatriëring van Nederlanders die in de concentratiekampen hadden gezeten of voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland waren gestuurd op gang. Het aantal joden dat terugkeerde uit de kampen was minimaal. Van de 107 000 gedeporteerden vanuit Westerbork keerden er slechts 5000 terug. Ook 10 000 gemengd gehuwden, 3000 door de Duitsers als ‘Halfjoden’ aangemerkte personen, 3000 joden die Nederland wisten te ontvluchten naar neutraal gebied en de 900 joden die ten tijde van de bevrijding in Westerbork verbleven overleefden de oorlog. Het aantal joden in Nederland toen de repatriëring ten einde was bedroeg ongeveer 36 000. Dit aantal bedraagt echter een grove schatting en is geen exact getal. Het Joodse leven in Amsterdam kwam na de oorlog weer op gang, maar Amsterdam zou nooit meer zo veel joodse inwoners krijgen als voor de oorlog.
Bekijk het thema Eerste razzia's en Februaristaking - 1941 voor meer bronnen over de razzia's.
Eenpansmaaltijden
12 januari 1941
Om de verhoudingen tussen de Duitse bezetter en de Nederlandse bevolking te bevorderen, werden er regelmatig zogenoemde 'eenpansmaaltijden' georganiseerd. Dit waren bijeenkomsten waar zowel Duitsers als Nederlanders samen aan één tafel gingen eten.
Deze bijenkomsten werden georganiseerd door de "Ordnungspolizei," Duits voor ordepolitie. Dit was de reguliere politie in nazi-Duitsland. In Nederland was deze politie verantwoordelijk voor zowel het handhaven van de openbare orde als het verbeteren van de relaties tussen de Duitse bezetter en de Nederlandse bevolking.
Speciaal voor kinderen werden er Kinderspeisungen georganiseerd. Hierbij werden arme Amsterdamse kinderen door Rijkscommissaris dr. Seyss-Inquart uitgenodigd om een maaltijd te komen eten. Op deze foto uit januari 1941 zie je een groep kinderen die macaronisoep eet. Bij deze bijeenkomst in het Koninklijk Instituut voor de Tropen (het Tropenmuseum) waren zo’n 2500 Amsterdamse kinderen aanwezig. Vanaf eind 1940 werd het Tropenmuseum namelijk door de Duitse bezetter gebruikt als uitvalsbasis voor de Ordnungspolizei.
Knokploegen in de Jodenbuurt
11 februari 1941
Op 11 februari raakte een WA-knokploeg slaags met een knokploeg in de Jodenbuurt, waarvan zowel joden als niet-joden lid waren. WA staat voor Weerafdeling, dit was de geüniformeerde, ongewapende paramilitaire afdeling van de NSB.
WA-man Hendrik Koot raakte zwaar gewond en bleef bewusteloos op straat achter. Drie dagen later overleed hij. Volgens de NSB hadden de joden Koot op brute wijze afgeslacht. Ze hadden hem talloze verwondingen aangebracht en zelfs zijn strottenhoofd afgebeten, werd gesteld. Ook beweerde de NSB dat Koot ongewapend was.
Uit dit proces verbaal blijkt echter dat dit niet het geval was: Koot was bewapend met een ploertendoder. Het rapport verdween snel na de gebeurtenissen, maar dook jaren later weer op toen het archief van de politie geïnventariseerd werd.
Instelling Joodse Raad
13 februari 1941
Op 13 februari 1941 werd de Joodse Raad voor Amsterdam opgericht. Overal in de bezette gebieden richtten de nationaalsocialisten zulke raden op, waarin belangrijke joodse leiders en rabbijnen zitting moesten nemen. Door de bezetter werd deze raad als enige vertegenwoordiger van de Joodse gemeente geaccepteerd. Uiteindelijk kreeg de Joodse Raad ook de verantwoordelijkheid over zaken als religie, zorg en onderwijs. Ook werd de Joodse Raad belast met de organisatie van de deporaties van de Amsterdamse joden.
Vanaf 11 april 1941 gaf de Joodse Raad het Joodsche Weekblad uit. Met het weekblad werd gepoogd zo veel mogelijk joden te bereiken en van informatie te voorzien. Daarnaast was er ook aandacht voor religie, vrijetijdsbesteding en beroepscursussen. De Duitse bezetter gebruikte het weekblad om bepaalde verordeningen aangaande de joodse burgers openbaar te maken. In september 1943 verscheen de laatste editie van het Joodsche Weekblad.
Het hoofdkantoor van de Joodse Raad was vanaf 25 oktober 1941 gevestigd aan de Keizersgracht 58, dit pand is te zien op de foto.
De razzia's van 22 en 23 februari 1941
22 februari 1941
Deze film vertelt over de aanloop naar en het verloop van de razzia's. Hij is gemaakt voor het Stadsarchief Amsterdam door studenten van de lerarenopleiding Geschiedenis van de Hogeschool van Amsterdam.
Eerste razzia's in Amsterdam
22 februari 1941
De spanningen in bezet Amsterdam namen toe. Op 11 februari 1941 gingen knokploegen met NSB'ers en WA'ers naar de Jodenbuurt, waar zij slaags raakten met Joodse en anti-Duitse knokploegen. De NSB'er Hendrik Koot overleed na de vechtpartij aan de gevolgen van zijn verwondingen. In de dagen die volgden waren er nog meer kleine opstootjes. Een paar Duitse agenten raakten gewond doordat zij bespoten werden met ammoniak. De Duitse bezetter wilde represailles voor deze gebeurtenissen.
Op 22 februari zette Duitse militairen het J.D. Meijerplein en het Waterlooplein af. Joodse mannen en jongens werden opgepakt. De volgende dag werden er nog meer joden opgepakt. In totaal werden 389 joodse mannen en jongens opgepakt en gedeporteerd naar Mauthausen. Slechts twee keerden terug: Gerrit Blom en Max Nebig.
Februaristaking
25 februari 1941
Als protest tegen de razzia en de anti-joodse maatregelen gingen Amsterdamse arbeiders in staking. De staking begon op de ochtend van 25 februari bij de tram. Doordat de trams niet reden, werd snel duidelijk dat er gestaakt werd. De staking breidde zich uit over de hele stad. De volgende dag verspreidde de staking zich ook naar de Zaanstreek, Haarlem en Hilversum. De Duitse bezetter sloeg de staking hardhandig neer: er vielen negen doden, 24 zwaargewonden en veel stakers werden gearresteerd. Sommige ambtenaren werden wegens deelname aan de staking ontslagen en de Amsterdamse burgemeester De Vlugt werd vervangen.
Het standbeeld op de foto, De Dokwerker, werd in 1952 onthuld ter herinnering aan de Februaristaking.
Prikkeldraad op de Nieuwmarkt
maart 1941
De Nieuwmarkt lag midden in de Amsterdamse Jodenbuurt. Na de Februaristaking werd het plein afgezet met prikkeldraad. Vermoedelijk werd de versperring in mei 1941 weer verwijderd. Tijdens de oorlog werd de Nieuwmarkt gebruikt als verzamelplaats. De Duitsers brachten daar de joden uit de Jodenbuurt bijeen, voor ze gedeporteerd werden.
Jehova's getuigen
16 maart 1941
Niet alleen joden, Sinti en Roma werden door de nazi's vervolgd. Ook de Jehova's getuigen behoorden tot de groepen die de nazi's vervolgden. Dit proces-verbaal van de politie gaat over illegale pamfletten die door Jehova's getuigen waren aangeplakt op twee lantaarnpalen. De pamfletten bevatten Bijbelteksten als: 'Gods getuigen te vervolgen, is een misdaad' en 'Gerechtigheid overwint! Fascisme en Godsdienst zullen vergaan'. De politie probeerde anti-Duitse pamfletten zo veel mogelijk te verwijderen en de daders te bestraffen.
WA optocht in de Willemsstraat
20 april 1941
Op 20 april 1941 vierde Hitler zijn 52e verjaardag. Ten ere van dit jubileum hield de Weerbaarheidsafdeling (WA) van de NSB een optocht. De mannen lopen hier door de Willemsstraat, gezien richting de Lijnbaansgracht.
De Weerbaarheidsafdeling was de geüniformeerde ordedienst en knokploeg van de NSB.
Vragenlijstje voor stakers
21 april 1941
Na de Februaristaking probeerde de bezetter de stakers in beeld te brengen en te straffen. De staking was bij de tram begonnen. Trams die toch uit wilden rijden, werden tegengehouden. Op 21 april 1941 kreeg al het trampersoneel een vragenlijst over de staking. Wie gestaakt had, werd gestraft: er werd gekort op hun salaris. Als een medewerker ook anderen had aangemoedigd te gaan staken, dan volgde ontslag.
Zwembaden en parken voor Joden verboden
31 mei 1941
Het leven van joodse burgers werd steeds verder ingeperkt:
15 mei 1941: Joden mochten niet langer meer in orkesten spelen.
31 mei 1941: Joden mochten in bepaalde toeristen- en badplaatsen geen kamers meer huren. Zwembaden en openbare parken werden voor joden verboden.
Op de foto het Amsterdamse Vondelpark. Ook dit park mocht niet meer bezocht worden door joden.
Werken in Duitsland
1942
Tijdens de Tweede Wereldoorlog groeide in Duitsland het tekort aan arbeiders. Daarom probeerden de Duitsers jonge, sterke Nederlanders in Duitsland te laten werken. Vanaf 1943 werden mannen tussen de 18 en de 35 verplicht zich aan te melden voor de arbeidsinzet in Duitsland. Een jaar later werden de leeftijdsgrenzen aangepast, nu moesten mannen tussen de 17 en 40 zich melden. In totaal hebben ongeveer 500.000 Nederlandse mannen tijdens de oorlog in Duitsland gewerkt.
Wie in Duitsland moest werken, moest op het stadhuis een paspoort aanvragen. De gegevens van de aanvrager werden, inclusief een foto, op een kaartje genoteerd. De paspoortaanvragen zijn bewaard gebleven, zo ook deze aanvraag van Jan Grosmann, wonende in de Nieuwe Uilenburgerstraat 28-III, midden in de Jodenbuurt. Eind 1942 ging Grosmann in Duitsland werken, in de laatste week van februari 1943 was hij alweer terug in Nederland. Het loon dat Grosmann in Duitsland kreeg, stuurde hij aan zijn vrouw en kinderen die in Amsterdam waren achtergebleven.
Overwegend joods - overwegend niet-joods
10 januari 1942
Deze kaart, gemaakt in 1942, toont de stad Amsterdam. De rode kleur betekent dat straat overwegend joods was, groen betekent overwegend niet-joods. De nummers die op de kaart staan zijn tramhaltes. Mogelijk staan deze op de kaart in verband met het vervoeren van joden naar bijvoorbeeld de Hollandsche Schouwburg.
Diamantroof
17 april 1942
Op 16 en 17 april 1942 werden Amsterdamse - vooral joodse - diamanthandelaren beroofd van hun diamanten. Op 16 april werden de handelaren door de Duitse bezetter gedwongen hun diamantvoorraad à 71.500 karaat in te leveren. Op 17 april hield de Crisis Controledienst onder leiding van de rechercheur Willem Klarenbeek vervolgens een controle in de diamantbeurs. De diamantairs werden op grove en vernederende wijze gefouilleerd en gecontroleerd op eventueel achtergehouden diamanten. Ook persoonlijke sieraden werden afgepakt, dasspelden bijvoorbeeld werden ter plekke uit de das gehaald.
23.800 karaat aan diamant is nooit teruggekomen naar Amsterdam. Een deel van de diamanten, die wel zijn gerecupereerd, waren in een mijn beland in het Duitse Thüringen. Deze werden in augustus 1947 teruggebracht naar Amsterdam, door een Amerikaanse legercolonne.
Afbeelding 1: Deze foto is gemaakt door Bart de Kok, een NSB'er die wel vaker foto's maakte voor de Duitsers. Vaak met propagandadoeleinden en een antisemitische insteek. Hier wordt een diamanthandelaar gefouilleerd.
Afbeelding 2: Deze foto is ook gemaakt door Bart de Kok. Dit is een foto van de in beslag genomen sieraden.
Afbeelding 3: Op deze foto is te zien dat een deel van de diamanten, in augustus 1947, terug wordt gebracht naar Amsterdam.
Bezoek Heinrich Himmler
18 mei 1942
Op 18 mei 1942 bracht Heinrich Himmler een bezoek aan Amsterdam. Himmler was een Duitse nationaalsocialistische politicus en de leider van de SS (Schutzstaffel), de Duitse Zwarthemden. Zijn bezoek aan de stad stond vooral in het teken van de voorbereiding van de concentratiekampen.
Op deze foto is te zien hoe Himmler op het Museumplein zowel Duitse als Nederlandse politieagenten toespreekt. Destijds was het Museumplein het hart van het Duitse onderdrukkingsapparaat. Zo waren in de panden rondom het plein onder meer de leiding van het Duitse leger en de politie gevestigd. Ook de hoogste Duitser in Amsterdam, Hans Böhmcker, opereerde vanuit een van de gebouwen aan het Museumplein.
Ter verdediging van deze Duitse instellingen werden op het Museumplein betonnen bunkers en prikkeldraadversperringen aangelegd. Voor gewone Amsterdammers was het plein tijdens de bezetting hierdoor verboden terrein geworden.
Op de tweede afbeelding zie je een tekening van het Museumplein uit 1949. Hierop is te zien dat na de oorlog de bunkers en resten prikkeldraad nog aanwezig waren. Pas in 1953 werden de bunkers op het Museumplein opgeblazen en werd het plein heringericht.
De Amsterdamse Duivenbrigade
1 juni 1942
Vanaf juni 1940 hield de Duitse bezetter toezicht op de Amsterdamse duiven met de zogenaamde Duivenbrigade. Tussen 1940 en 1942 registreerde de brigade 32.709 duiven in de stad. Alle duiven moesten in de hokken blijven, losvliegende duiven moesten worden ingeleverd bij de burgemeester.
Vanaf 1942 werden de maatregelen strenger: alle Amsterdamse duiven moesten worden afgemaakt. De Duitsers waren bang dat de duiven als illegale postduiven ingezet werden. De afgehakte, geringde pootjes dienden als bewijs dat de duiven geslacht waren. Uit de jaren 1943-1944 is een register bewaard gebleven waarin per dag staat opgetekend op welke punten in de stad nog losvliegende duiven werden aangetroffen. Aan de Minervalaan, bijvoorbeeld, werden op een goede dag nog tweehonderd stuks gesignaleerd: 'deze huizen op de daken der huizen en onder den dakgoten der huizen…'.
Bekijk ook de vlog over deze duiven.
Dr. Arthur Seyss-Inquart: de baas van bezet Nederland
13 december 1942
Nadat het Nederlandse leger op 15 mei 1940 capituleerde werd Nederland bezet en vluchtte de regering en de koningin naar Londen. De Oostenrijkse jurist en nazi Arthur Seyss-Inquart werd op 29 mei benoemd tot Rijkscommissaris van Nederland. Hij was nu de baas van Nederland.
Deze foto is genomen bij een viering van het elfjarige bestaan van de NSB. Seyss-Inquart, links op de foto, inspecteert een erewacht van Nederlandse SS'ers in de Jan Willem Brouwersstraat.
Herdenking elfjarig bestaan NSB
13 december 1942
In 1942 bestond de NSB elf jaar. Dit jubileum werd gevierd met een bijeenkomst in het Concertgebouw. Op deze foto wordt net een toespraak gehouden. Formaties van de Nationale Jeugdstorm, de SS en de WA staan opgesteld op het podium, met standaarden en vaandels.
Verzet
1943
Direct na het begin van de oorlog waren er mensen die in verzet kwamen tegen de Duitsers en de bezetting. In verzet komen kon op vele manieren, bijvoorbeeld door het maken van illegale kranten of spotprenten, het helpen van onderduikers, het vervalsen van persoonsbewijzen en voedselbonnen en nog veel meer. In Nederland waren verschillende verzetsgroepen en -strijders, die allerlei acties opzetten, met wisselend succes. Tijdens de eerste vier jaar van de oorlog waren er in Nederland zo'n 25.000 verzetsstrijders actief. In de laatste acht maanden van de oorlog groeide dit aantal naar 45.000. In totaal was ongeveer een half procent van de Nederlandse bevolking lid van min of meer georganiseerde verzetsgroepen. Een iets groter aantal mensen verleende hand- en spandiensten aan de verzetsgroepen, maar dit aantal is lastig in te schatten.
Het verzet was voor de Duitsers natuurlijk een doorn in het oog. Er werd zo veel mogelijk geprobeerd verzetsstrijders op te pakken en verzetsgroepen op te rollen. De SD, de Duitse Sicherheitsdienst, probeerde in beeld te brengen welke Nederlanders actief waren in het verzet. Deze foto is in opdracht van de SD gemaakt. Te zien zijn de verzetslieden Johannes Michaël Hendrik van Mierlo, Joihannes de Groot, Marianne Helen van den Brink, Reina Prinsen Geerligs en Gerrit Jan van der Veen.
Winterhulp Nederland
1943
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland was de Oostenrijkse jurist en nazi Arthur Seyss-Inquart de baas van Nederland. In oktober 1940 richtte hij naar Duits voorbeeld 'Winterhulp Nederland' op. De Duitse bezetters hoopten dat de Nederlandse bevolking hierdoor een goede indruk van de Duitsers zou krijgen.
Winterhulp Nederland was een liefdadigheidsinstelling, die aan arme Amsterdammers voedsel en kleding verschafte. Hierbij werden echter wel gezinnen met nationaalsocialistische sympathieën bevoordeeld. Mensen die op het naziregime kritiek uitten of joods waren, konden daarentegen niet op steun rekenen.
Het doel van Winterhulp Nederland was het vervangen van bestaande hulporganisaties en sociale instellingen. De inkomsten ontvingen zij vooral uit loterijen en collectes. Op de eerste en tweede afbeelding zijn affiches van Winterhulp Nederland te zien. Hiermee probeerden de Duitsers Nederlanders over te halen om geld te doneren aan de Winterhulp collecte. Destijds was Winterhulp Nederland nog de enige collecte die bestond. Alle andere goede doelen waren namelijk verboden. De collectes leverden echter vrij weinig op. Veel Nederlanders maakten hun anti-Duitse gevoelens namelijk kenbaar door geen geld te doneren.
Aanslag op het bevolkingsregister
28 maart 1943
De bevolkingsadministratie in Nederland was erg grondig en compleet. Van alles werd geregistreerd: naam, geboortedatum, woonplaats, beroep, godsdienst etc. Voor de Duitse bezetter waren deze gegevens een waardevolle informatiebron. Om de Duitse administratie te saboteren, pleegde een verzetsgroep onder leiding van beeldhouwer Gerrit van der Veen en schilder-schrijver Willem Arondéus op 27 maart 1943 een aanslag op het bevolkingsregister, gevestigd aan de Plantage Kerklaan. Verkleed als politiemannen schakelden de verzetslieden de bewaking uit. De bakken met registratiekaarten werden leeggegooid en overgoten met brandbare middelen. De boel werd in de hens gestoken. Een deel van de brandweerlieden was solidair: zij richtten bewust grote waterschade aan tijdens het blussen.
Na de brandstichting loofde de Duitse bezetter een hoge beloning uit voor tips over de aanslagplegers. Binnen een week werden de meesten van hen verraden. Willem Arondéus en elf anderen werden op 2 juli 1943 gefusilleerd. Gerrit van der Veen ontkwam, maar werd na een mislukte aanslag op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans opgepakt op 1 mei 1944. Ongeveer een maand later werd Gerrit gefusilleerd.
Op de tweede foto zie je een collage van alle portretten van de aanslagplegers, uit het archief van de politie. Klik op deze link voor alle namen.
Razzia in de Uiterwaardenstraat
20 juni 1943
Vanaf 1942 begonnen de stelselmatige deportatie van Nederlandse joden naar concentratie- en vernietigingskampen in het oosten van Europa. In de loop van 1943 waren haast alle joden weggevoerd of ondergedoken. Op zondag 20 juni 1943 vond in Amsterdam-Zuid en in een deel van Amsterdam-Oost een grote razzia plaats op de laatste overgebleven joden. Straten werden afgesloten en militairen vielen de huizen binnen om de joden op te pakken. Op deze foto is een groep opgepakte joden te zien in de Uiterwaardenstraat, hoek Gaaspstraat, gezien vanuit het woonhuis van de fotograaf op nummer 59.
In totaal werden bij de razzia op 20 juni 1943 nog zesduizend joden opgepakt. Ze werden allemaal naar Westerbork getransporteerd. De enige joden die nu nog in Amsterdam mochten blijven waren honderd werknemers van de Joodse Raad en gemengd gehuwden. Bij de laatste razzia van oktober 1943 werden nog eens tienduizend mensen opgepakt, waaronder ook de leden van de Joodse Raad.
Jodenster
10 september 1943
Vanaf 3 mei 1942 werden alle joden verplicht een Jodenster te dragen. De ster diende zichtbaar op de kleding bevestigd te zijn. Volgens dit bericht van de Staatspolitie, geschreven op 10 september 1943, had een kleine groep recht op vrijstelling van het dragen van een ster: buitenlandse joden uit neutrale landen, joden die met niet-joden getrouwd waren en oud-leden van de NSB. De 'J' op de persoonsbewijzen van deze joden kreeg een rode rand. De andere anti-Joodse maatregelen golden echter wel voor deze joden.
Schuilkelders
1 januari 1944
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vonden er veel luchtgevechten en bombardementen plaats, soms ook boven Amsterdam. Er werden speciale schuilkelders aangelegd waar de bevolking in het geval van een luchtaanval kon schuilen. Deze richtingaanwijzer, bevestigd aan de Noorderkerk, wijst naar zo'n schuilplaats. In totaal waren er in Amsterdam 234 schuilkelders.
Dagboek Abbing
17 september 1944
De schilder en glazenier Frederik Hendrik Abbing hield tussen 1932 en 1950 een dagboek bij. Daarin schreef hij eerst vooral over zijn werk. In de oorlogsjaren begon hij steeds meer te beschrijven wat er rondom hem gebeurde. Hij wilde verslag doen van die onrustige wereld zodat zijn kinderen en kleinkinderen zouden begrijpen dat het niet vanzelfsprekend was dat zij het goed hadden.
Naar eigen zeggen begon Abbing zijn dagboek te schrijven om zich op latere leeftijd zijn leven beter te kunnen herinneren. In het dagboek werd de voortdurende strijd die Abbing voelde tussen wat hij wilde (een vrije en gewaardeerde schilder zijn) en wat hij moest doen om in zijn levensonderhoud te voorzien (commerciële opdrachten aannemen) een belangrijk thema.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog probeerde Abbing zich aanvankelijk nog geheel op z’n werk te concentreren, maar het lukte hem niet om de oorlog buiten de deur te houden. Naarmate de verschrikkingen van de oorlog toenamen en hem persoonlijk raakten veranderde het karakter van de dagelijkse aantekeningen. Het werk verdween naar de achtergrond. Het ging niet langer om hemzelf en zijn werk maar om verslag te doen van een onrustige wereld zodat ‘mijn kinderen en kindskinderen goed zullen begrijpen dat het niet vanzelf spreekt dat zij het goed hebben’.
Spoorwegstaking
17 september 1944
De Nationale Spoorwegen (NS) reden erg stipt tijdens de oorlog. Het grootste deel van het personeel van de NS werkte mee aan de belangen van de Duitse bezetter. Het vervoeren van joden, Sinti en Roma en politiek gevangenen naar Westerbork, het vervoeren van Nederlandse arbeidskrachten en kapitaalgoederen ten behoeve van de Duitse industrie en de verplaatsing van Duitse troepen en wapens binnen Nederland werd door de NS uitgevoerd.
Op 17 september 1944 riep Radio Oranje de NS op te staken. In tegenstelling tot eerdere oproepen, werd aan deze oproep wel gehoor gegeven. Tot aan de bevrijding in mei 1945 legde de NS het werk neer. Of de staking succesvol was, is een punt van discussie. Tien dagen nadat de NS het werk neerlegden, hadden de Duitsers hun eigen vervoer alweer op orde. Tijdens de Hongerwinter had dit grote gevolgen. Toen de rivieren en kanalen dichtvroren, waardoor de binnenvaartschepen niet meer konden uitvaren, werd de voedselsituatie in het Westen ernstig. Het feit dat de treinen niet reden, verergerde de situatie. Toch wilde de regering in Londen de staking doorzetten.
Dit affiche werd door tegenstanders van de Spoorwegstaking uitgegeven, en toont kort de gevolgen. Onder de gevolgen heeft iemand met rood potlood geschreven 'geen moffen', in de hoop dat de staking zou bijdragen aan een snel einde van de oorlog.
Duitse propaganda
1 december 1944
Deze propagandaposter werd uitgegeven door de Duitse bezetter, na het uitbreken van de Spoorwegstaking. De boodschap is duidelijk: de staking zou ten kosten gaan van het eigen volk.
Hongerwinter
1945
In de herfst van 1944 werd Nederland beneden de rivieren bevrijd. De gebieden boven de rivieren stonden een koude winter te wachten, die ook wel bekend staat als de hongerwinter. Er was grote voedsel- en brandstofschaarste. In de grote steden ontstond hongersnood. Zo'n 20 000 mensen kwamen om door de honger en kou.
Op de foto is Wiggert de Liefde te zien, eigenaar van een bloemenzaak in de Eerste Helmerstraat. Hij haalt blokjes hout tussen de tramrails weg, om te gebruiken als brandstof. Ook leegstaande huizen werden ontdaan van alles wat brandbaar was. Zelfs de bomen in het Vondelpark werden geveld om als brandstof te gebruiken.
Op zoek naar brandstof
januari 1945
Hongerwinter
Tijdens de laatste oorlogswinter waren er veel tekorten. Niet alleen voedsel was schaars, er was ook een gebrek aan brandstof. Amsterdammers deden van alles om brandstof te vinden: bomen werden omgehakt, leegstaande huizen werden beroofd van alles dat brandbaar was en de houten blokjes onder de tramrails werden gestolen. Op deze foto is een vrouw met een schep en zeef op zoek naar stukjes houtskool in het puin.
De Ondergedoken Camera
Deze foto is genomen door Ad Windig, lid van De Ondergedoken Camera, een groep Nederlandse fotografen die tijdens de oorlog verzetswerk deed door de Duitse bezetting zo goed mogelijk te documenteren. Ondanks het ontbreken van materiaal en beperkte elektriciteitsvoorziening, werden veel gebeurtenissen tijdens de oorlog door de groep vastgelegd.
Stamppot Tulpenbol
10 januari 1945
In de herfst van 1944 werd Nederland beneden de rivieren bevrijd. De gebieden boven de rivieren stonden een koude en lange winter te wachten, die bekend staat als de hongerwinter. Op het platteland was redelijk veel inbeslagname van voedsel en door geallieerde beschietingen van vrachtauto's en binnenvaartschepen bereikte het voedsel de stad nauwelijks tot niet. Veel Amsterdammers gingen op zogenaamde hongertochten naar het platteland, op zoek naar eten. Ook werden er in deze tijd suikerbieten en tulpenbollen gegeten. De export van bollen lag stil, waardoor kwekers de bollen als voedsel gingen verkopen. De Bijenkorf deelde tijdens de Hongerwinter recepten uit voor de bereiding van tulpenbollen.
Het Huis van Bewaring
6 mei 1945
Tijdens de Duitse bezetting werden politieke gevangenen in Amsterdam opgesloten in een speciaal gebouw, het Huis van Bewaring. Vanaf hier werden velen naar gevangenissen of concentratiekampen weggevoerd. Daarnaast werden sommigen afgevoerd naar plekken, waar zij vrijwel direct werden vermoord.
In totaal hebben er zo’n 20.000 tot 30.000 Amsterdammers in het Huis van Bewaring gevangen gezeten. Zo was ook Anne Frank hier in augustus 1944 samen met haar familie vastgezet voordat zij werd gedeporteerd.
Na de capitulatie van de Duitse bezetter op 5 mei 1945 trokken vele Amsterdammers op zondagochtend 6 mei hoopvol naar het Huis van Bewaring. Zij hoopten dat hun vrienden, familieleden of kennissen zouden worden vrijgelaten. Hierbij schreeuwden zij onder andere: 'In naam van Oranje, doe open de poort!'. De dag ervoor waren namelijk ook al enkele gevangenen vrijgelaten.
Omstreeks 10:30 uur werden meer gevangenen vrijgelaten uit het Huis van Bewaring. Op deze foto is te zien dat enkele gevangenen het gebouw verlaten.
De eerste Canadezen in Amsterdam
7 mei 1945
Op 5 mei 1945 capituleerde het Duitse leger in Nederland. De eerste Canadese verkenningseenheid was op 7 mei kort in Amsterdam en de volgende dag begonnen de troepen Amsterdam binnen te trekken.
Op 9 mei volgde de officiële intocht van de bevrijders. Voor de Amsterdammers, uitgeput na vijf jaar oorlog en de Hongerwinter, een euforisch en onvergetelijk moment.
Deze (geluidloze) film toont onder meer de Nassaukade bij de Overtoom, het Spui en het Koningsplein. Ook zijn er opnamen van een geïmproviseerd monument op de Apollolaan, waar op 24 oktober 1944 als vergelding voor een verzetsaanslag 29 gevangenen door de Duitsers waren gefusilleerd.
De Vliegende Hollander
10 mei 1945
Tijdens de Duitse bezetting controleerden de Duitsers al vanaf 15 mei 1940 de Nederlandse pers. De Duitsers konden zo bepalen wat er wel en niet in de kranten verscheen. Hierdoor werd alleen nog het verhaal van de Duitse bezetter verteld. De Nederlandse media stond dus onder censuur. Vanaf mei 1943 waren bovendien radio’s verboden.
Vanwege deze censuur zocht men naar alternatieven. Zo maakte men veel gebruik van de verspreiding van strooibiljetten door bommenwerpers vanuit de lucht. Door geallieerde vliegtuigen werd tussen 22 mei 1943 en 10 mei 1945 het nieuwsblad De Vliegende Hollander illegaal boven Nederland rondgestrooid. Op deze manier werden de inwoners in het bezette gebied over het verloop van de oorlog geïnformeerd. In totaal zijn er zo’n 30 miljoen exemplaren van het blad verspreid.
De redactie van deze krant werd verzorgd door medewerkers van Radio Oranje. Radio Oranje was een radioprogramma van de Nederlandse regering dat vanuit Londen werd uitgezonden. Hierin sprak de toenmalige Koningin Wilhelmina het Nederlandse volk verschillende keren toe om hen moed in te spreken. Tijdens de Duitse bezetting woonde zij namelijk tijdelijk in het Verenigd Koninkrijk.
Op de eerste afbeelding zie je de voorpagina van de laatste uitgave van De Vliegende Hollander van 10 mei 1945 met de kop 'Duitsland capituleert.' Daarnaast is op de tweede afbeelding het document voor de Duitse overgave van Nederland te zien, dat op 5 mei 1945 in Wageningen door de Duitsers en de geallieerden werd ondertekend. Op de vierde pagina werd echter nog benadrukt dat ondanks het ‘staak het vuren’ in Nederland, Nederlands-Indië nog niet bevrijd was en de oorlog tegen de As-mogendheden in Japan moest worden voortgezet.
Rapenburgerstraat juni 1945
juni 1945
Na de oorlog was de stad op sommige plekken onherkenbaar veranderd. Met name straten waar veel joden hadden gewoond waren vernield. De straten, waarvan de bewoners veelal gedeporteerd of ondergedoken waren, kregen het zwaar te verduren in de laatste oorlogswinter. Veel huizen werden vernield. Op zoek naar brandstof werden hout en meubels uit de huizen geroofd. Een deel van de huizen was in dusdanig slechte staat dat ze direct na de oorlog of in de jaren die volgden werden gesloopt.
De straat op de foto is de Rapenburgerstraat. Op 1 januari 1940 telde de straat 1242 bewoners, van wie 1165 joods waren. Slechts 119 van hen overleefden de oorlog.
De Vliegende Hollander helpt Indië bevrijden
juni 1945
In mei 1945 was heel Nederland bevrijd van de Duitse bezetting. De toenmalige Nederlandse kolonie Nederlands-Indië was destijds echter nog bezet door Japan.
Aan de hand van affiches werden Nederlanders aangespoord om in dienst te treden bij de luchtstrijdkrachten en de Japanners te verdrijven. Op deze afbeelding is zo’n affiche te zien. Hierop staat het opschrift 'De Vliegende Hollander helpt Indië bevrijden.'
Terugkeer
23 juni 1945
Op 4 mei 1945 tekende de Duitse bezetter in Nederland de onvoorwaardelijke overgave. Nederland boven de rivieren was nu ook bevrijd! Hoewel... een paar plekken bleven langer bezet. Op Texel bleef de bezetter aanwezig tot 20 mei, op Schiermonnikoog zelfs tot 11 juni.
Na de bevrijding van Nederland konden de ondergedoken joden weer opduiken. Circa 16.000 joodse onderduikers overleefden de oorlog. Ook kwam de repatriëring van Nederlanders die in de concentratiekampen hadden gezeten of voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland waren gestuurd op gang. Het aantal joden dat terugkeerde uit de kampen was minimaal. Van de 107.000 gedeporteerden vanuit Westerbork keerden er slechts 5000 terug.
Ook 10.000 gemengd gehuwden, 3000 door de Duitsers als ‘Halfjoden’ aangemerkte personen, 3000 joden die Nederland wisten te ontvluchten naar neutraal gebied en de 900 joden die ten tijde van de bevrijding in Westerbork verbleven overleefden de oorlog. Het aantal joden in Nederland toen de repatriëring ten einde was bedroeg ongeveer 36.000. Dit aantal bedraagt echter een grove schatting en is geen exact getal.
Op deze foto zie je de controle op politieke antecedenten van uit Duitsland teruggekeerde Nederlanders op het Centraal Station.
Bevrijdingsfeesten
juli 1945
Op 8 mei won de vreugde het van de angst. Engelse en Canadese pantserwagens beladen met feestvierders doorkruisten de stad.
De tanks en jeeps waren zo beladen met juichende Amsterdammers en wapperende vlaggen dat ongelukken dreigden. Dat het niet om een echte intocht ging, maar de Engelse en Canadese troepen alleen de stad doortrokken op weg naar Haarlem, mocht de pret niet drukken. Een vaste route volgden ze niet, ze reden kriskras door de stad, door de Apollolaan, de Amstellaan, de Poststraat (voorheen Mozes en Aäronstraat). Sommigen passeerden de Dam, waar nog steeds Duitse militairen de Grote Club bemanden en ogenschijnlijk kalm de feestvierders observeerden.
Bang was Amsterdam echter niet meer. Landverraders werden gearresteerd, de ontwapening van de Duitsers was in volle gang. Ze mochten zich niet meer individueel op straat vertonen en werden geconcentreerd op een paar plekken in de stad. De bevrijding was nu echt een feit, maar het leed nog lang niet geleden. Voor een officieel bevrijdingsfeest werd het nog te vroeg gevonden. De stad was een puinhoop, overal was gebrek aan, het verdriet en de onzekerheid over doden en vermisten was te groot. Eind juni zou het pas zo ver zijn. Drie dagen lang bruiste Amsterdam toen van de festiviteiten, die werden afgesloten met een lange parade door de binnenstad.
Op de foto zie je een bevrijdingsfeest met kermis op de Willem de Zwijgerlaan.
Amsterdam helpt Arnhem
juli 1945
Na de bevrijding van Nederland werd duidelijk dat grote delen van Noord-Brabant, Zeeland, Limburg en Gelderland heel hard door de oorlog waren getroffen. Vooral in het laatste oorlogsjaar waren er zeer grote verwoestingen. Zo was de Gelderse stad Arnhem grotendeels vernietigd.
In Amsterdam werd daarom de hulpactie 'Amsterdam Helpt Arnhem' opgezet. Op de eerste afbeelding is een affiche voor deze hulpactie te zien. In de hele stad werden verschillende inzamelingsacties georganiseerd.
Tijdens deze hulpactie werden er diverse goederen voor de getroffen inwoners ingezameld. Ook verschillende sportverenigingen haalden goederen op. Op de tweede afbeelding is een lijst te zien van enkele ingezamelde sportattributen, zoals een paar schaatsen, een badpak en twee hockeysticks.
Uit onder andere dit document blijkt dat er destijds niet zo heel veel goederen werden ingezameld. Dit was echter niet erg vreemd, omdat er ook in Amsterdam na de Hongerwinter grote tekorten waren ontstaan. Desalniettemin was de inzamelingsactie een succes, met name voor goederen voor dagelijks gebruik.

De Nationaalsocialistische Beweging

Vreemdelingenkaart Helga Gronowski

Luchtbescherming te Amsterdam

Intocht van de Duitse bezetter

Politierapport 16 mei 1940: zelfmoord aan het begin van de oorlog

Ariërverklaring

Zoeklichten boven het Meerhuizenplein

Joden niet gewenscht

Deportaties

Eenpansmaaltijden

Knokploegen in de Jodenbuurt

Instelling Joodse Raad

De razzia's van 22 en 23 februari 1941

Eerste razzia's in Amsterdam

Februaristaking

Prikkeldraad op de Nieuwmarkt

Jehova's getuigen

WA optocht in de Willemsstraat

Vragenlijstje voor stakers

Zwembaden en parken voor Joden verboden

Werken in Duitsland

Overwegend joods - overwegend niet-joods

Diamantroof

Bezoek Heinrich Himmler

De Amsterdamse Duivenbrigade

Dr. Arthur Seyss-Inquart: de baas van bezet Nederland

Herdenking elfjarig bestaan NSB

Verzet

Winterhulp Nederland

Aanslag op het bevolkingsregister

Razzia in de Uiterwaardenstraat

Jodenster

Schuilkelders

Dagboek Abbing

Spoorwegstaking

Duitse propaganda

Hongerwinter

Op zoek naar brandstof

Stamppot Tulpenbol

Het Huis van Bewaring

De eerste Canadezen in Amsterdam

De Vliegende Hollander

Rapenburgerstraat juni 1945

De Vliegende Hollander helpt Indië bevrijden

Terugkeer

Bevrijdingsfeesten

Amsterdam helpt Arnhem
Eerste razzia's en Februaristaking - 1941
Anti-Joodse maatregelen in 1940
14 september 1940
Nadat de Joodse Nederlanders de Luchtbeschermingsdienst moesten verlaten, volgden al snel meer maatregelen:
31 juli 1940: Verbod op kosjer (ritueel) slachten.
28 augustus 1940: Joden mochten niet meer in overheidsdienst benoemd, gekozen of bevorderd worden.
14 september 1940: Joden mochten de Amsterdamse markten niet meer bezoeken.
30 september 1940: Onder de plaatselijke overheden werd een brief verspreid, waarin precies gedefinieerd werd wie Jood was: iemand met één Joodse grootouder die lid was geweest van de Joodse gemeenschap werd door de bezetter aangezien als joods.
22 oktober 1940: Alle Joodse ondernemers moesten hun bedrijf aanmelden bij een door de bezetter ingestelde controledienst.
21 november 1940: Alle Joden werden uit overheidsdienst ontslagen.
Op de foto is het Amstelveld te zien met het bordje 'tijdens markt voor Joden verboden'. De foto dateert uit april 1942.
Zwarthemden
9 november 1940
De Weerbaarheidsafdeling (WA) was de geüniformeerde ordedienst en knokploeg van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Op de foto zie je de WA tijdens een parade op het Damrak, in november 1940.
De WA begon eind 1940 Joden lastig te vallen. Ze werden ook wel 'Zwarthemden' genoemd, vanwege hun dreigende zwarte uniformen. De zwarthemden wilden 'de straat veroveren', zo zeiden ze. Ze marcheerden rond in de Joodse buurten, gooiden er ruiten in, vernielden winkels en mishandelden Joden. Ook dwongen ze caféhouders om bordjes op te hangen met 'Joden niet gewenst'.
Joden zetten samen met niet-Joodse Amsterdammers knokploegen op om terug te vechten. Er waren steeds vaker gevechten tussen de WA en de knokploegen in het begin van 1941, zoals de grote vechtpartij waarbij NSB-er Hendrik Koot dodelijk gewond raakte.
Marktvergunningen
1941
Marktkooplieden met een vaste standplaats kregen een legitimatiebewijs, vaak voorzien van hun pasfoto. Joodse kooplieden en venters namen een belangrijke plek in bij de markt- en straathandel. Vanaf augustus 1941 kregen zij geen nieuwe vergunningen meer. Een maand later was deelname aan de openbare markt voor Joden verboden.
Op de marktkaarten die je hier ziet staat achterop een verwijzing naar de razzia van februari 1941. Je ziet op de achterzijde van de kaart van Isaac de Leeuw in rode pen geschreven:
'23 Feb.1941 gijzelaar naar Duitsland'
Ook op de achterkant van de kaart van Nathan Jacobs (derde afbeelding) zie je een verwijzing naar de razzia staan. Men had toen nog geen idee wat de opgepakte mannen boven het hoofd hing.
Dankzij de marktvergunningen zijn er van veel slachtoffers van de Holocaust nog foto's bewaard gebleven. Marktkooplui behoorden vaak tot de armste bewoners van de stad. Van veel Joodse families die in armoede leefden, vaak met grote gezinnen in een kleine woning, heeft niemand de oorlog overleefd. Geen nabestaanden dus, die familiefoto's bewaard zouden kunnen hebben.
De marktvergunningen die het Stadsarchief bewaard zijn allemaal gescand en doorzoekbaar op naam.
Joden niet gewenscht
januari 1941
1941 begon met een reeks nieuwe anti-Joodse maatregelen, de maatregelen volgden elkaar rap op. Op 7 januari 1941 bepaalde de Nederlandse Bioscoopbond dat Joden niet meer tot de bioscopen werden toegelaten. Op 12 januari werd deze maatregel in de dagbladen bekendgemaakt.
Meer maatregelen volgden:
10 januari 1941: Alle Joden werden opgeroepen zich te melden. Na melding werden ze geregistreerd.
5 februari 1941: Meldingsplicht Joodse artsen en advocaten. Vanaf 1 mei mochten zij slechts nog voor joden werden.
11 februari 1941: Beperkende maatregelen voor Joodse studenten.
Knokploegen in de Jodenbuurt
11 februari 1941
Op 11 februari raakte een WA-knokploeg slaags met een knokploeg in de Jodenbuurt, waarvan zowel joden als niet-joden lid waren. WA staat voor Weerafdeling, dit was de geüniformeerde, ongewapende paramilitaire afdeling van de NSB.
WA-man Hendrik Koot raakte zwaar gewond en bleef bewusteloos op straat achter. Drie dagen later overleed hij. Volgens de NSB hadden de joden Koot op brute wijze afgeslacht. Ze hadden hem talloze verwondingen aangebracht en zelfs zijn strottenhoofd afgebeten, werd gesteld. Ook beweerde de NSB dat Koot ongewapend was.
Uit dit proces verbaal blijkt echter dat dit niet het geval was: Koot was bewapend met een ploertendoder. Het rapport verdween snel na de gebeurtenissen, maar dook jaren later weer op toen het archief van de politie geïnventariseerd werd.
Instelling Joodse Raad
13 februari 1941
Op 13 februari 1941 werd de Joodse Raad voor Amsterdam opgericht. Overal in de bezette gebieden richtten de nationaalsocialisten zulke raden op, waarin belangrijke joodse leiders en rabbijnen zitting moesten nemen. Door de bezetter werd deze raad als enige vertegenwoordiger van de Joodse gemeente geaccepteerd. Uiteindelijk kreeg de Joodse Raad ook de verantwoordelijkheid over zaken als religie, zorg en onderwijs. Ook werd de Joodse Raad belast met de organisatie van de deporaties van de Amsterdamse joden.
Vanaf 11 april 1941 gaf de Joodse Raad het Joodsche Weekblad uit. Met het weekblad werd gepoogd zo veel mogelijk joden te bereiken en van informatie te voorzien. Daarnaast was er ook aandacht voor religie, vrijetijdsbesteding en beroepscursussen. De Duitse bezetter gebruikte het weekblad om bepaalde verordeningen aangaande de joodse burgers openbaar te maken. In september 1943 verscheen de laatste editie van het Joodsche Weekblad.
Het hoofdkantoor van de Joodse Raad was vanaf 25 oktober 1941 gevestigd aan de Keizersgracht 58, dit pand is te zien op de foto.
IJssalon Koco
19 februari 1941
In een ijssalon aan de Van Woustraat worden op 19 februari 1941 Duitse politiemannen belaagd. IJssalon Koco werd gerund door twee Joodse vluchtelingen uit Duitsland: Alfred Kohn en Ernnst Cahn.
Vaste klanten en buurtbewoners hadden een knokploeg gevormd die samenkwam in de ijssalon. Toen de Duitse politie Koco binnenviel om huiszoeking te doen, verdedigde de knokploeg de zaak. De politie werd daarbij bespoten met ammoniakgas, dat gebruikt werd in de koelmachines. De Duitse bezetter noemde het een aanslag. De eigenaars werden nog diezelfde avond opgepakt.
Er volgde een vergeldingsactie, hier aangekondigd op het affiche aan de linkerkant. Het is een bekendmaking van SS- en Politiechef Rauter, dat 400 Joden gevangen zullen worden genomen en overgebracht naar een concentratiekamp. Dit resulteerde in de eerste Amsterdamse razzia's, op 22 en 23 februari 1941.
Een beter leesbare scan is te vinden in de beeldbank van het NIOD.
Ernst Cahn werd op 3 maart 1941 als eerste Nederlandse burger door een vuurpeleton doodgeschoten. Alfred Kohn werd gedeporteerd en vermoord in een Duits concentratiekamp.
In 1992 wordt op een gedenksteen aangebracht, zie tweede afbeelding, foto door Frans Busselman.
Foto's van de eerste razzia's
22 februari 1941
In Amsterdam vonden op 22 en 23 februari twee razzia’s plaats,waarbij bijna vierhonderd Joodse jongemannen werden opgepakt en gedeporteerd naar Schoorl, en daarna naar Buchenwald en Mauthausen. Het waren de eerste razzia’s in Amsterdam.
Het is erg bijzonder dat er in totaal 21 foto’s van deze razzia’s de oorlog hebben overleefd. Dit is te danken aan een oplettende fotograaf van Fotohandel Lux in de Roelof Hartstraat, vlakbij het hoofdkwartier van de Duitse politie. De foto’s zijn gemaakt door een onbekende Duitser die de fotorolletjes bij de winkel had afgegeven. De winkelmedewerker zag in dat deze foto’s erg belangrijk waren en maakte twee setjes met afdrukken. Een set gaf hij terug aan de Duitse fotograaf, en de andere verstopte hij thuis.
Pas vlak voor de bevrijding in mei 1945 durfde hij met de foto's naar buiten te komen. Twee foto's werden in april 1945 gepubliceerd in Vrij Nederland, dat verscheen voor de Nederlandse gemeenschap in Engeland.
Hier zie je vijf foto’s uit de serie. De originele afdrukken worden bewaard bij het NIOD, het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies in Amsterdam. Als je klikt op de link in het tabblad Herkomst kom je in de beeldbank van het NIOD en kun je alle foto’s bekijken.
Afgezette Jodenbuurt
22 februari 1941
Op deze collage van twee kadastrale kaarten is aangegeven op welke plekken de Jodenbuurt was afgezet tijdens de razzia's van 22 en 23 februari 1941.
De stippen geven aan welke bruggen werden afgesloten. Aan het eind van de middag op zaterdag 22 februari reden wagens van de Ordnungspolizei via de Blauwbrug het Waterlooplein op. Een aantal wagens werd neergezet op het Jonas Daniël Meijerplein. Anderen reden verder en zetten politiemensen af op strategische plekken. De met grachten omgeven buurt werd helemaal afgesloten, niemand kon er meer in of uit.
Als tweede en derde afbeelding zie je de originele kaarten die gebruikt zijn voor deze montage. Het zijn kaarten uit het archief van de Dienst Bouw- en Woningtoezicht. De schaal is 1:1.000.
Ernst Berenz
22 februari 1941
Op deze afbeelding is de vreemdelingenkaart van Ernst Berenz te zien, slachtoffer van de bekende razzia’s die plaatsvonden in februari 1941.
Ernst Berenz was 17 jaar toen hij in 1935 samen met zijn ouders Albert en Irene en jongere broer Hanns vanuit Frankfurt am Main in Nederland aankwam en in Amsterdam ging wonen. Op de vreemdelingenkaart is te zien dat hij werkzaam was als “fietsjongen,” ook wel “boodschappenjongen” genoemd. Dit kennen wij vandaag de dag als “fietskoerier.”
De vader van Ernst, Albert was eigenaar van een slagerij. In 1934 werd er in Frankfurt een pamflet uitgegeven met hierop de namen, adressen en beroepen van een groot aantal Joodse inwoners. Dit met de bedoeling de bedrijven uit te sluiten. De familie Berenz was ook Joods en kwam toen het pamflet in 1935 uitgebreid werd, hier ook op terecht. Het werd hierdoor moeilijk om de kost te verdienen. De Joodse familie ontvluchtte daarom in 1935 Duitsland.
Tijdens de razzia van zaterdag 22 februari 1941 werd Ernst na 5 jaar in Amsterdam gewoond te hebben, in de Jodenbuurt opgepakt. Hij kwam in verschillende kampen terecht met als laatste kamp Mauthausen. Kort nadat hij opgepakt werd, werd zijn broer Hanns op 11 juni 1941 uit huis gehaald bij een razzia. Ook hij kwam terecht in kamp Mauthausen.
Ernst overleed op 7 augustus 1941 en Hanss op 2 oktober 1941 in kamp Mauthausen. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de broers elkaar hier gezien en gesproken hebben. Vader Albert en moeder Irene overleefden de oorlog ook niet. Beiden werden in 1944 in Auschwitz vermoord.
Izak Lemberger
23 februari 1941
Een van de opgepakte mannen tijdens de razzia’s van februari 1941 was Izak Lemberger.
In januari 1925 kwam de vader van Izak, Elkan naar Nederland vanuit Krakau, Polen. Hij schreef zich in op het adres van zijn zus en zwager aan de Herengracht en in maart 1927 liet hij zijn vrouw en drie kinderen overkomen. Izak was 5 jaar toen hij ingeschreven werd bij de gemeente Amsterdam. Op de tweede en derde afbeelding is zijn vreemdelingenkaart te zien.
Het gezin woonde sindsdien aan het Waterlooplein. Vader Elkan verdiende de kost door ongeregelde handel te verkopen en broer Simon verkocht kousen en sokken net zoals zus Bluma.
Vanaf 1937 woont Izak met zijn ouders in de Nieuwe Amstelstraat. Deze straat was vlakbij het Johan Daniël Meijerplein waar in februari 1941 bij de razzia’s, honderden mannen werden opgepakt. Izak was met zijn 19 jaar, op 23 februari 1941, één van de jongsten die werd meegenomen door de grüne Polizei.
Op 11 augustus werd hij in de gaskamer van Slot Hartheim vermoord, maar in de registers van Mauthausen is als ‘officiële’ overlijdensdatum 3 september 1941 genoteerd. Opmerkelijk is dat op de achterzijde van de vreemdelingenkaart van Izak (zie afbeelding 3), beschreven staat dat hij op 26 februari 1941 is gearresteerd. Deze datum is niet juist. Izak is namelijk te zien op een beroemde razziafoto (zie afbeelding 1) die een paar dagen eerder genomen werd.
Izak was niet de enige van zijn gezin die overleed in de oorlog. Vader Elkan, moeder Scheindl en zus Bluma en haar gezin werden via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd en vermoord. Broer Simon en zijn gezin waren tijdens de oorlog niet in Nederland, maar in Krakau. Ook zij zijn omgebracht.
Afbeelding 1: NIOD, collectie Jon van der Maas
Oproep van burgemeester De Vlugt
25 februari 1941
Op 25 en 26 februari 1941 staakten Amsterdammers massaal uit protest tegen de Jodenvervolging door de Duitse bezetter: de Februaristaking. Met deze ‘kennisgeving’ riep burgemeester Willem de Vlugt het stakende gemeentepersoneel op om weer aan het werk te gaan.
Onder de stakers waren veel Amsterdamse ambtenaren. Ze staakten bij de tram, bij de dienst Publieke Werken, de Stadsreiniging en het Gemeente Energiebedrijf, en ook bij bijvoorbeeld het Girokantoor en het Bureau voor Maatschappelijke Steun. In totaal staakten meer dan 4400 ambtenaren. Dat terwijl dat volgens de wet niet mocht.
In deze kennisgeving eiste burgemeester De Vlugt op 25 februari 1941 dat de ambtenaren het werk onmiddellijk zouden hervatten. Dat was hun plicht. In het belang van de Amsterdamse bevolking moesten ze de gemeentediensten normaal laten functioneren. Stakend overheidspersoneel kon volgens de wet straf verwachten, zo schreef de burgemeester, of zelfs ontslag. Na de staking werden alle gemeenteambtenaren die gestaakt hadden over één maand gekort op hun salaris. 27 ambtenaren die anderen hadden aangespoord tot staken werden ontslagen, net als 47 ‘hogere ambtenaren’ die gestaakt hadden.
Telegrammen
25 februari 1941
Begin 1941 nam de Jodenvervolging in Amsterdam steeds grotere proporties aan. Onder de Amsterdammers groeide de verontwaardiging over het optreden van de Duitse bezetter. Na de razzia's op 22 en 23 februari waarbij bijna 400 Joodse mannen werden opgepakt, werd er uit protest op 25 en 26 februari 1941 massaal gestaakt.
De Amsterdamse politie kreeg per telegram instructies van waarnemend hoofdcommissaris Karel Broekhoff. Die stuurde die dag het ene telegram na het andere. Aan de hand van de telegrammen is het verloop van de staking goed te volgen.
Als je klikt op de link in het tabblad Herkomst zie je de scans van alle bewaarde telegrammen. Hoe zouden politiecommissarissen tegenwoordig met elkaar communiceren tijdens zo'n gebeurtenis? En zou die communicatie net zo goed bewaard worden als deze papieren telegrammen?
Staakt!!! Staakt!!! Staakt!!!
25 februari 1941
Hier zie je het pamflet dat werd verspreid om mensen op te roepen deel te nemen aan de staking. Bovenaan zie je staan: PROTESTEERT TEGEN DE AFSCHUWELIJKE JODENVERVOLGINGEN
Het manifest was geschreven door Lou Jansen van de Communistische Partij van Nederland. De Amsterdamse Coba Veltman typte het uit en stencilde het pamflet 's nachts op een stencilmachine die ze van de Communistische Partij had gekregen.
De stakers moesten de onmiddellijke vrijlating van de opgepakte Joden eisen. En de ontbinding van de terreurtroepen van de WA, het leger van de NSB. Ze moesten het hele Amsterdamse bedrijfsleven plat leggen. Dan zou de Duitse bezetter wel moeten inbinden.
De leiders van de Communistische Partij hadden eerder al plannen gemaakt voor een grote staking. Ze wilden voorkomen dat de NSB aan de macht zou komen. En ze wilden protesteren tegen slechte arbeidsomstandigheden en tegen tewerkstelling van Nederlanders in Duitsland.
De razzia's van 22 en 23 februari bracht alles in een stroomversnelling: nu wilden ze echt een vuist maken tegen de Duitse bezetter, en duidelijk maken dat ze deze schandalige behandeling van hun Joodse stadsgenoten niet accepteerden.
Foto's van Februaristakers
25 februari 1941 — 26 februari 1941
Bij de Februaristaking in 1941 gingen ruim 4400 ambtenaren en werklieden van de gemeente de straat op. In 2016 heeft het Stadsarchief een lijst gemaakt van alle stakers. De namen kwamen uit rapporten die zijn opgesteld om uitvoering te geven aan een speciaal besluit. Dit besluit werd genomen op 15 mei 1941 door de Regeringscommissaris van Amsterdam. Middels dit besluit kregen de directeuren opdracht de stakers te straffen met ontslag of korting op het salaris. Dankzij de rapporten weten we nu precies wie er gestaakt hebben. De namenlijst vind je hier.
Bij het Stadsarchief worden portretten en documenten van de stakers verzameld en bij elkaar gebracht in een archief. Op de tweede afbeelding zie je bijvoorbeeld het portret van Eduardus Scheper, op zijn legitimatiebewijs van de Nederlandse Opbouwdienst.
Februaristaking
25 februari 1941
Als protest tegen de razzia en de anti-joodse maatregelen gingen Amsterdamse arbeiders in staking. De staking begon op de ochtend van 25 februari bij de tram. Doordat de trams niet reden, werd snel duidelijk dat er gestaakt werd. De staking breidde zich uit over de hele stad. De volgende dag verspreidde de staking zich ook naar de Zaanstreek, Haarlem en Hilversum. De Duitse bezetter sloeg de staking hardhandig neer: er vielen negen doden, 24 zwaargewonden en veel stakers werden gearresteerd. Sommige ambtenaren werden wegens deelname aan de staking ontslagen en de Amsterdamse burgemeester De Vlugt werd vervangen.
Het standbeeld op de foto, De Dokwerker, werd in 1952 onthuld ter herinnering aan de Februaristaking.
Jacob Ritmeester
7 maart 1941
Een van de opgepakte mannen tijdens de razzia was Jacob Ritmeester. Jacob werd in 1919 geboren in de Rapenburgerstraat 77 als middelste zoon van sigarenmaker, later handelsreiziger, Barend Ritmeester en Saartje Frank.
Jacobs vader Barend had op 7 maart 1941 een brief geschreven, inclusief foto, aan de pasbenoemde burgemeester van Amsterdam, E.J. Voûte. Hij vroeg hem om bij de bevoegde instanties stappen te willen ondernemen om zijn zoon vrij te krijgen.
Een citaat uit de brief (zie tweede afbeelding)
Ued. Achtbare begrijpt wel, dat deze slag ons zeer treft, temeer daar mijn Zoon zijn studie niet kan vervolgen, en hij voor Zijn leven geschaad kan zijn.
Een week later antwoordde Voûte dat het voor hem niet mogelijk was in deze zaak te bemiddelen. De reactie van de burgemeester zie je in de derde afbeelding.
Jacob Ritmeester is op 22 april in kamp Buchenwald overleden.
Vragenlijstje voor stakers
21 april 1941
Na de Februaristaking probeerde de bezetter de stakers in beeld te brengen en te straffen. De staking was bij de tram begonnen. Trams die toch uit wilden rijden, werden tegengehouden. Op 21 april 1941 kreeg al het trampersoneel een vragenlijst over de staking. Wie gestaakt had, werd gestraft: er werd gekort op hun salaris. Als een medewerker ook anderen had aangemoedigd te gaan staken, dan volgde ontslag.
Joodse straten
6 mei 1941
De Duitse bezetter ging na de eerste razzia en de Februaristaking verder met het doorvoeren van anti-Joodse maatregelen:
27 februari 1941: Joden mochten geen bloeddonor meer zijn.
15 april 1941: Joden moesten hun radio inleveren.
1 mei 1941: Joodse apothekers, vertalers en artsen mochten alleen nog maar voor joden werken. Joden kregen geen toegang meer tot de effecten- en handelsbeurzen.
6 mei 1941: Bepaalde Amsterdamse straten werden aangemerkt als Joodse straten.
Op de foto is de Weesperstraat te zien. Deze straat werd aangemerkt als een Joodse straat. Aan het begin van deze straten werden bordjes geplaatst, met daarop 'Judenstrasse' en 'Joodsche straat'.
Dina van Swieten
17 juni 1941
Dina van Swieten was klerk bij het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun. Op 25 en 26 februari 1941 staakten Amsterdammers massaal uit protest tegen de Jodenvervolging door de Duitse bezetter. Dina van Swieten staakte mee. Omdat haar godsdienstig en sociaal gevoel haar daartoe noopte, zei ze. Geen stelling nemen vond ze laf. Dina werd na de staking verhoord. Ze zou anderen hebben aangespoord te staken. “Ik ben een strijdbare figuur,” zei Dina, “en ik zal misschien m’n mening scherp hebben laten uitkomen, maar ik heb niet getracht iemand tot staking te bewegen.” Ze had gezegd dat het een kwestie van je geweten was.
Dina van Swieten werd toch ontslagen. Burgemeester Edward Voûte probeerde nog voor haar te bemiddelen bij de Duitse autoriteiten. Dina was een weduwe met twee kinderen, en die zouden ook de dupe worden van haar ontslag. Haar zoon leerde voor accountant en haar dochter zat op de toneelschool. De burgemeester stelde een mildere straf voor, maar het mocht niet baten.
Direct na de bevrijding, op 7 mei 1945, kreeg Dina van Swieten haar baan terug. Op de pensioenkaart ging een streep door haar ontslag. Linksonder staat te lezen dat ze rechtsherstel kreeg. In 1947 werd Dina van Swieten hoofdklerk. Eind 1953 ging ze met pensioen.
Advertenties in Het Joodsch Weekblad
22 juli 1941
Hier zie je een aantal overlijdensadvertenties van mannen die bij de razzia's van 22 en 23 februari waren opgepakt. Ze werden geplaatst in Het Joodsch Weekblad, in de zomer van 1941.
Op 18 juli stonden er in Het Joodsche Weekblad drie advertenties waarin Duitsland genoemd werd als plaats van overlijden. Vanwege de toenemende paniek onder de bevolking verbood de bezetter vanaf dat moment het noemen van Mauthausen, Buchenwald, Duitsland en Weimar.
In augustus 1941 werden rouwadvertenties voor in de kampen omgekomen mannen door de bezetter helemaal verboden.
Het Joodsche Weekblad was een uitgave van de Joodse Raad, en verscheen tussen april 1941 en september 1943. Het blad stond onder Duitse censuur. Er verscheen geen nieuws in over de verschillende razzia's uit 1941 (februari en juni), en de redactie spoorde de lezers aan om zich te houden aan de maatregelen van de bezetter.
Getuigen van de razzia's
2 mei 1946
Een jaar na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd er onderzoek gedaan onder het politiepersoneel naar de Februaristaking en de razzia's die er aan voorafgingen.
Deze getuigenissen geven ons nu een heel goed beeld van de gebeurtenissen destijds. De bron die je hier ziet is een getuigenverklaring van rechercheur Jacob Meeboer. Hij beschrijft dat hij NSB-ers en agenten van de Grüne Polizei in de Waterloopleinbuurt door de straten zag trekken. Vanaf de 16e regel zie je het volgende citaat staan:
De Grüne Polizei ging al pistoolschietend door deze straten en drongen de woningen binnen. Vele joden werden uit hun woning gejaagd en op straat op een hoop gedreven.
Iets verderop staat beschreven hoe de NSB-ers winkelruiten en benedenhuizen insloegen met knuppels. Hij getuigt: Wij (mijn collega's en ik) moesten dit alles met verbeten woede aanzien. Immers, steeds als wij ons met deze zaak bemoeiden werden wij door de Grüne Polizei met hun pistool bedreigd en uitgescholden voor 'Judenfreund'. Daadwerkelijk optreden onzerzijds kon de zaak slechts verergeren.

Anti-Joodse maatregelen in 1940

Zwarthemden

Marktvergunningen

Joden niet gewenscht

Knokploegen in de Jodenbuurt

Instelling Joodse Raad

IJssalon Koco

Foto's van de eerste razzia's

Afgezette Jodenbuurt

Ernst Berenz

Izak Lemberger

Oproep van burgemeester De Vlugt

Telegrammen

Staakt!!! Staakt!!! Staakt!!!

Foto's van Februaristakers

Februaristaking

Jacob Ritmeester

Vragenlijstje voor stakers

Joodse straten

Dina van Swieten

Advertenties in Het Joodsch Weekblad

Getuigen van de razzia's
Amsterdam in de Late Middeleeuwen
De Nederlandsche Handel-Maatschappij
De ondergang van de VOC
13 april 1822
Op 13 april 1822 stortte de rechtervleugel van het Oost-Indisch Zeemagazijn op het eiland Oosterburg in Amsterdam spontaan in. Het was een enorm pakhuis van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In het magazijn werden kostbare goederen opgeslagen die de VOC vanuit Azië had gehaald. Door de instorting ging al het opgeslagen graan (5 miljoen kilo) verloren.
Deze tekening geeft op een symbolische manier de ondergang van de VOC weer. Het gigantische Zeemagazijn droeg in de zeventiende en de achttiende eeuw bij aan de macht en rijkdom van de VOC en van Amsterdam. Vanaf 1880 viel de winst van de VOC tegen en werden de vaste kosten te hoog. Ook was er steeds meer geld nodig om het handelsgebied van de VOC te verdedigen. Uiteindelijk werd de VOC in 1800 opgeheven. Na de opheffing raakte ook het magazijn in verval.
De dagen na de instorting trok de plek veel ramptoeristen. Sommige nieuwsgierigen roeiden in bootjes langs de puinhopen. In de beeldbank staan nog veel prenten en tekeningen die van het incident zijn gemaakt.
Oprichting Nederlandsche Handel-Maatschappij
12 april 1824
Op 29 maart 1824 werd de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) door koning Willem I (1772-1843) opgericht in Den Haag. Koning Willem I vond het belangrijk dat Nederland weer een sterke internationale handelspositie kreeg. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het uitbreiden van handelswegen naar alle hoeken van de wereld, waaronder de Indische Archipel.
In het begin was de NHM vooral gericht op Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Na de ondergang van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) hadden de Engelsen en Amerikanen de import en export van koloniale producten van Nederlands-Indië in handen. Deze handel moest worden teruggewonnen en winstgevend voor Nederland zijn.
De NHM ging vanuit Nederlands-Indië de handel in koloniale producten en het vervoer regelen. Ook kwam er een nieuw staatsbestuur die zich vanaf 1830 bezig hield met het cultuurstelsel.
Je ziet hier een register van aandeelhouders in de NHM uit 1824. Koning Willem I nam deel met 4000 aandelen, ter waarde van maar liefst 4 miljoen gulden.
De Groothandelaar
1840
Als reactie op de oprichting van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), werd deze anonieme gravure gemaakt in 1840. De NHM is afgebeeld als ‘De Groothandelaar’ met een gigantische monsterkop.
De gravure werd ondersteund met de tekst: “Den teekenaar van het bedreigde particulier initiatief zag den monsterkop van het monopolie alle zwakkeren zonder vorm van proces inslikken”. Kleine particuliere handelsondernemingen waren bang om door de sterke handelspositie van de NHM ‘opgeslokt’ te worden. De anonieme tekenaar voorspelde bij het maken van deze prent dat de NHM groot ging worden en dat de handel in Oost-Indië veel winst voor de Maatschappij ging opleveren.
Dit voorgevoel klopte. Dankzij de oprichting van de NHM kon de handel op Oost-Indië tegen de Engelsen en Amerikanen worden teruggewonnen. In 1827 zorgde de invoer van opium voor een sterke toename van de winsten. Ook was de invoering van het Cultuurstelsel in Nederlands-Indië zeer winstgevend voor de NHM.
Pakhuis Indië
16 mei 1859 — 9 augustus 1859
Op 8 augustus 1859 kreeg de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) toestemming van de wethouder van Publieke Werken om aan de Keizersgracht een pakhuis te bouwen. Op de eerste afbeelding is een ontwerptekening hiervan te zien.
In het pakhuis werden goederen opgeslagen die de NHM uit Nederlands-Indië had geïmporteerd. De NHM speelde namelijk een grote rol in de handel tussen Nederland en Nederlands-Indië. Het pakhuis werd daarom ‘Pakhuis Indië’ genoemd.
Alhoewel het gebouw al lange tijd niet meer als pakhuis fungeert, verwijst de naam op de gevel nog steeds naar de NHM en haar vroegere functie. Op de tweede foto is de NHM op de gevel van het grachtenpand te zien.
Hoofdkantoor aan de Herengracht
1860
Na de oprichting in 1824 vestigde de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) zich in Den Haag. Een paar jaar later, in 1831, werd het hoofdkantoor verplaatst naar de Herengracht 40 in Amsterdam.
In 1858 verhuisde de NHM naar een ander pand in Amsterdam, op de hoek van de Herengracht en de Nieuwe Spiegelstraat, ook wel de ‘Gouden bocht’ genoemd. Herengracht 466 was een zeventiende eeuws grachtenhuis dat als kantoor werd ingericht. Voor de NHM werd het vergroot met het hoekpand ernaast, die later werd vervangen door nieuwbouw en uitgebreid met een kantoorvleugel.
Op de tweede en derde afbeelding zijn aquarellen te zien van de binnenkant van het kantoorpand.
Aan het begin van de twintigste eeuw was het pand aan de Herengracht veel te klein geworden. De NHM verhuisde in 1926 naar het imposant gebouw aan de Vijzelstraat, ontworpen door architect K.P.C. de Bazel.
Japans gezantschap
26 juni 1862
Op donderdag 26 juni 1862 werd een diner met tuinfeest georganiseerd bij het hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) aan de Herengracht. De vertegenwoordiging van de Japanse ambassade kwam op bezoek.
De NHM had het bezoek tot in de puntjes verzorgd. In de tuin was een Japans paviljoen geplaatst, met daarachter een schildering van het paleis in de Japanse keizersstad Edo, het huidige Tokio. Op het dak van het paviljoen wapperde de Japanse vlag.
In 1862 kwam het gezantschap naar Europa om te onderhandelen met bedrijven die voor Japan interessante producten konden leveren. Ook bezochten zij liefdadigheidsinstellingen. De NHM bracht af en toe Japans porselein en lakwerk op de markt. Ook wilde de NHM voor zijde een blijvende markt creëren.
Op de tweede afbeelding is het menu te vinden van die dag. Het gezantschap, wat in totaal 38 personen telde, kon genieten van diverse heerlijke gerechten. Het menu werd in het Frans opgesteld, kun je er iets van lezen?
De Bazel
1924
In gebouw De Bazel is sinds 2007 het Stadsarchief gevestigd. Het pand is tijdens het interbellum gebouwd als hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, dat later door allerlei fusies de ABN-AMRO bank werd. Het is ontworpen door K.P.C. de Bazel (1869-1923), en werd gebouwd tussen 1919 en 1926. De Bazel overleed dus drie jaar voor de oplevering van het gebouw, dat nu zijn naam draagt.
De basis voor het nieuwe hoofdkantoor was een skelet van gewapend beton. Aan de buitenkant is dit nu niet meer zichtbaar, de gevel is bekleed met bakstenen en graniet. Het gebouw telt in totaal 10 verdiepingen, er was plek voor zeshonderd medewerkers van de bank.
Eeuwfeest NHM
29 maart 1924
Op 29 maart 1924 werd het honderdjarig bestaan van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) groots gevierd. Er werd een diner georganiseerd in het Concertgebouw. Ook werd een tweedelig boek uitgegeven door econoom William Mansvelt, genaamd De geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij.
In de jaren 1920-1934 maakte de NHM, onder presidentschap van C.J.K. van Aalst, een bloeiperiode door. Onder zijn bestuur namen de bancaire activiteiten van de NHM steeds meer toe.
Op de tweede afbeelding is een buste te zien van koning Willem I, de oprichter van de NHM, gemaakt door Arend Odé. Voor het honderdjarig bestaan werd dit aan de NHM aangeboden. Het kreeg een prominente plek in het nieuwe hoofkantoor van de NHM aan de Vijzelstraat.
Wereldkaart NHM-agentschappen
1950 — 1955
De Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) werd door de economische crisis in de jaren 1930 erg hard getroffen. Economisch gezien waren die jaren rampzalig voor de NHM, er moest worden gereorganiseerd en bezuinigd.
Na de Tweede Wereldoorlog bloeide de NHM juist weer op. In deze periode waren de politieke omstandigheden in Indonesië erg onrustig. De directie van de NHM besloot daarom om het beleid te veranderen, het werd internationaler. Er werden diverse NHM-agentschappen geopend in Europa, Noord- en Zuid Amerika en Afrika. Ook participeerde de NHM in buitenlandse banken. Naast de bankzaken bleven de cultuur- en handelsactiviteiten belangrijke onderdelen van het bedrijf.
Deze poster komt uit de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Onder de Nederlandsche Handel-Maatschappij staat: Meer dan 100 banken in binnen– en buitenland.
Specerijen en producten
1965
Koloniale producten, zoals suiker, koffie, thee en tabak haalde de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) uit Nederlands-Indië om te verkopen op veilingen in Nederland en andere landen. Er werden ook diverse specerijen, zoals nootmuskaat, kaneel en foelie en textiel en indigo (een natuurlijke blauwe kleurstof) verkocht.
Op de eerste afbeelding is een veilingbiljet te zien met beschrijvingen van nootmuskaat, foelie en kruidnagel die op 26 augustus 1874 zijn geveild door de NHM. Voor de prijs van de specerijen werd gekeken naar de kwaliteit. Er werd bijvoorbeeld gelet op hoe grof de nootmuskaat wass gesneden of welke kleur de foelie had.
De NHM hield ook de kwaliteit van suiker uit Nederlands-Indië goed in de gaten voor de veiling. In 1839 voerde de NHM een suikerstandaard in, om aan de hand van de kleur de kwaliteit van rietsuiker te bepalen. Op de derde afbeelding is een kamer te zien in Pakhuis Indië in Amsterdam waar verschillende suikermonsters met elkaar op kleur werden vergeleken.
De Nederlandse overheid verdiende goed aan de koloniale producten uit Nederlands-Indië en later ook Suriname. Er kwam vooral veel geld binnen na de invoering van het cultuurstelsel in 1830. De winsten werden geïnvesteerd in onder andere de infrastructuur in Nederland.
ABN AMRO
1992
In 1964 kwam er een einde aan het zelfstandig bestaan van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM). Na 140 jaar waren de betrokken partijen- directie, commissarissen en aandeelhouders- erover eens dat een samenwerking met de Twentsche Bank de beste oplossing was. De NHM vormde met de Twentsche Bank de Algemene Bank Nederland (ABN).
In datzelfde jaar gingen ook de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bank samenwerken, dit werd de AMRO. In 1991 kwamen de ABN en AMRO bijeen in de ABN AMRO.
De ABN AMRO was tot 1999 gehuisvest in gebouw De Bazel in de Vijzelstraat, wat daarna naar de Zuidas verhuisde. In 2007 kwam het Stadsarchief erin.
Kamer Cultuurzaken
4 december 1996
In het oude hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) aan de Vijzelstraat bevindt zich een kamer met een bijzondere kast. In de tijd dat de NHM en later de ABM AMRO in het gebouw zaten was dit de kamer van de afdeling Cultuurzaken. In de kast hingen kaarten van de koloniën. De meeste kaarten toonden eilanden in voormalig Nederlands-Indië waar de NHM actief was. Ook waren er kaarten van de andere belangrijke Nederlandse kolonie, Suriname. Op de kaarten was te zien waar gewassen als koffie, thee, rubber en tabak werden verbouwd.
Op de afbeelding is de kaart te zien van de eilanden Java en Madoera in Indonesië.
Gouverneurs-Generaal
2006
Hoog boven de ingang van het Stadsarchief staan drie beelden, van Jan Pieterszoon Coen, Herman Daendels en Joannes van Heutsz. Zij waren alle drie gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en gelden nu als dubieuze figuren uit de vaderlandse geschiedenis. Gouverneur-generaal was de titel die gebruikt werd voor de hoogste gezagsdrager in de voormalige koloniale gebieden.
Jan Pieterszoon Coen (1587-1629), bijgenaamd de slachter van Banda, wist het monopolie op de handel in muskaatnoten en foelie veilig te stellen door de bevolking van de Banda-eilanden uit te moorden en te vervangen door slaafgemaakten. Op 8 mei 2021 was het precies 400 jaar geleden dat Coen 47 leiders op Banda liet vermoorden.
De militair Herman Daendels (1762-1818) was benoemd door koning Lodewijk Napoleon en trad keihard op tegen elke vorm van verzet in Nederlands-Indië.
Joannes van Heutsz (1851-1924) was verantwoordelijk voor de niets ontziende wijze waarop de Atjeh-opstand in Nederlands-Indië werd neergeslagen. Duizenden Atjehers werden vermoord.
De beelden zijn gemaakt door Hendrik A. van den Eijnde. Ze zijn daar geplaatst vlak voor de opening van het gebouw in 1926. Het pand is gebouwd als nieuw hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM). De NHM werd opgericht in 1824 en wordt wel gezien als een opvolger van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De NHM speelde een belangrijke rol in het bevorderen van de handel tussen Nederland en de voormalige koloniën, met name Nederlands-Indië.
De NHM was trots op haar verleden en dat van de VOC. Ze zagen Coen, Daendels en Van Heutsz als helden: goede bestuurders die de koloniën winstgevend wisten te maken. Aan de ellende die dat voor de bevolking en de slaafgemaakten met zich meebracht werd niet veel aandacht besteed en dit stond voor de meeste Nederlanders dan ook niet ter discussie. Nu kijken we daar heel anders naar. Er is tegenwoordig juist veel discussie over standbeelden van historische figuren die misdaden hebben gepleegd.
Op Geschiedenislokaal staan twee nieuwe thema’s over de geschiedenis van gebouw De Bazel, waar het Stadsarchief sinds 2007 is gehuisvest. In deze thema’s, Gebouw De Bazel en De Nederlandsche Handel-Maatschappij, gaan we met name dieper in op de koloniale geschiedenis van het gebouw. Ook zijn we bezig met het ontwikkelen van nieuw educatief materiaal waarin de koloniale sporen van het gebouw een hoofdrol spelen.
Koloniale sporen in en op gebouw De Bazel
21 september 2021
Vlogger Jochem Boodt gaat op onderzoek naar de betekenis van de beelden en decoraties in en op gebouw De Bazel, het voormalige hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM).
Kunsthistoricus Jaap-Jan Mobron vertelt hoe de NHM zichzelf zag ten tijde van de bouw in de jaren '20, en waarom ze kozen voor juist deze decoraties en beelden. Twee leerlingen van het Hervormd Lyceum West, Dounia en Dikra, gaan op straat op onderzoek uit: hoe kijken wij nu naar deze beelden?

De ondergang van de VOC

Oprichting Nederlandsche Handel-Maatschappij

De Groothandelaar

Pakhuis Indië

Hoofdkantoor aan de Herengracht

Japans gezantschap

De Bazel

Eeuwfeest NHM

Wereldkaart NHM-agentschappen

Specerijen en producten

ABN AMRO

Kamer Cultuurzaken

Gouverneurs-Generaal

Koloniale sporen in en op gebouw De Bazel
Gebouw De Bazel
De Gouden Koets
Leendert Mens
1886
In de zomer van 1886 brak in de Jordaan een oproer uit na het stilleggen van het verboden volksvermaak palingtrekken.
Socialisten wierpen barricades op en zwaaiden met vlaggen. Vishandelaar, kroegbaas, Oranjeaanhanger en bewoner van de Willemsstraat Leendert Mens (1843–1901) stond vooraan om socialistische vlaggen van de lantaarns te rukken.
Als dank kreeg hij een koninklijke onderscheiding en een sigarenhouder met zijn initialen en de datum van het Palingoproer. Volgens de familieoverlevering borduurde koningin Emma dit geschenk zelf.
In het 'Bulletin van het Vliegend Blad' werd aandacht geschonken aan deze onderscheiding, die Leendert en zijn broer Jacobus ontvingen.
Op de tweede en derde afbeelding zie je foto's van de sigarenhouder.
Koning Gorilla
1887
Hier zie je de voorzijde en eerste pagina's van het pamflet 'Uit het leven van Koning Gorilla'. Het was een spotnaam voor koning Willem III.
In 1886 werd de bijnaam voor het eerst gebruikt, in een serie artikelen in het socialistische tijdschrift 'Recht voor Allen'. Een jaar later werden deze artikelen gebundeld, ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van Willem III. Het verkocht goed, er kwam zelfs een tweede druk.
De naam van Willem III werd niet genoemd, maar het was heel duidelijk dat het over hem ging. In de tekst gaat het over het leven van Koning Gorilla, beschreven als een aaneenschakeling van machtsmisbruik, seksuele uitspattingen en dronkenschap. In een smaadschrift zoals dit wordt altijd overdreven, maar het was deels ook wel gebaseerd op de waarheid. Koning Willem III had geen goede reputatie, de Engelse koningin Victoria noemde hem 'die dronken koning'. Ook was hij berucht om zijn woede-aanvallen.
Het pamflet verscheen anoniem, want in de negentiende eeuw stonden er nog straffen op majesteitsschennis.
Gebroeders Spijker
1889
In 1880 richtten de broers Hendrik en Jacobus Spijker in Hilversum de Rijtuigfabriek Gebroeders Spijker op. De broers hadden in korte tijd een goede reputatie opgebouwd, ze leverden kwaliteit en hadden als snel een grote en goede klantenkring.
Ze groeiden snel en verhuisden in 1886 naar Amsterdam, naar de Kerkstraat. Ook op die locatie was er al snel ruimtegebrek, en in 1887 verhuisden ze naar de Stadhouderskade. In dat pand werd de Gouden Koets gebouwd. Op de afbeelding zie je een bouwtekening van deze locatie.
Dankzij de opdracht voor de bouw van de Gouden Koets kreeg de fabriek steeds meer naamsbekendheid. En naast rijtuigen werden er vanaf ca. 1900 ook auto's gemaakt. Hiervoor was nog meer ruimte nodig. Buiten de bebouwde kom aan de Amsteldijk, op de plek van de de vroegere buitenplaats Trompenburg, werd een nieuwe fabriek gebouwd.
Ansichtkaart inzamelingsactie
1896
Bij de inzamelingsactie voor de Gouden Koets kreeg iedere Amsterdammer een ansichtkaart in de bus, met voorop het schetsontwerp van de Gouden Koets.
Op de achterzijde een uitgebreide toelichting (zie tweede afbeelding). Hier wordt uit de doeken gedaan waarom en waarvoor de Gouden Koets wordt gegeven aan koningin Wilhelmina.
Er staat onder meer:
Waarom een Gouden Koets is gekozen voor zulk een geschenk? Omdat de Amsterdammers dan bij de feesten hunne Koningin kunnen zien rondrijden in de koets, die zij zelve hebben geschonken - omdat Hare Majesteit ongetwijfeld als altijd ook de straten, waar de kleine man woont, zal komen doorrijden.
Helemaal rechts wordt de vergelijking gemaakt met koetsen van andere koningshuizen, zoals Italië, Frankrijk en Oostenrijk.
Reglement
21 november 1896
De Vereeniging van het Amsterdamsch Volk tot aanbieden van het Huldeblijk aan H.M. de Koningin kwam op 21 november 1896 bij elkaar om het reglement vast te stellen. Hier zie je de eerste pagina van dat reglement. Er staat onder meer in dat koningin Wilhelmina het geschenk heeft aanvaard, en dat er een gedenkboek moest komen.
In Artikel V lees je dat de bijdragen waren vastgesteld op 25 cent. Dan kreeg men ook een bewijs dat recht gaf op vermelding van zijn of haar naam in het gedenkboek. Ook gaf een bijdrage recht op een bezichting van de koets.
Vernieuwend ontwerp
1898
De Gouden Koets werd ontworpen en gebouwd door de Gebroeders Spijker, aan de Stadhouderskade. Zij gebruikten Javaans teakhout, verguld met bladgoud.
Hun ontwerp voor de koets was heel vernieuwend. Het rijtuig was wendbaar maar toch stabiel. Het had grote ramen, zodat de koningin goed te zien was, en was hoog genoeg om in te staan, maar ook weer niet zo hoog dat het niet onder poorten door kon. De koets beschikte verder over allerlei moderne technische snufjes, zoals massief rubberen banden en elektrische lantaarns.
De foto's zijn tijdens de bouw gemaakt, je ziet op de eerste foto de montage van de decoraties op de koets, op de tweede foto zie je hoe de rubberen banden worden aangebracht. Op de derde foto wordt aan de carrosserie gewerkt.
Tekeningen van de panelen
1898
Nicolaas van der Waay maakte in 1898 de beschildering van de Gouden Koets, een geschenk van de Amsterdammers aan de kersverse koningin Wilhelmina. De decoraties roemden Nederland en Wilhelmina. De ontwerptekeningen worden bewaard in het archief van de firma Spijker, auto- en rijtuigfabrikant, de bouwer van de Gouden Koets.
De beschilderingen aan de zijkanten van de Gouden Koets verbeelden een hulde aan het koninkrijk Nederland. Boven is het ontwerp voor de rechterkant van de koets te zien: de hulde door Nederland zelf. Een jongetje dat ‘jong Holland’ symboliseert strooit lelies en rozen aan de voeten van de Nederlandse Maagd. Personificaties van de verschillende geledingen van de Nederlandse samenleving kijken toe.
Beneden het ontwerp voor de linkerkant, met de hulde door de koloniën. Producten en inwoners van de overzeese gebieden van het koninkrijk liggen aan de voeten van de Maagd. De laatste jaren is er steeds meer protest tegen dit paneel. De hulde door de koloniën is voor velen een pijnlijke herinnering aan het koloniaal verleden en de slavernij.
Op de tweede afbeelding de ontwerpen voor de voor- en achterzijde. Boven het ontwerp voor de voorkant, dat de ideale toekomst verbeeldt: onder andere onderwijs aan het volk (rechts) en bescherming voor hulpbehoevenden (links). Beneden de achterkant, die verwijst naar het verleden: de muze van de geschiedschrijving tekent de volkshulde voor Wilhelmina op in het boek van de tijd.
De Gouden Koets wordt sinds 2016 gerestaureerd. Na afloop van de restauratie wordt de koets in 2021 tentoongesteld in het Amsterdam Museum. Het museum start een groot publieksonderzoek over de Gouden Koets. Wat vinden jullie: moet de koets voor altijd in het museum blijven, of kan hij weer gebruikt worden op Prinsjesdag?
De Oranjevriendenkring
1898
Op deze tekening zie je het lokaal van de Oranjevriendenkring in de Willemsstraat. De bewoners van deze straat waren van oudsher zeer koningsgezind. Het verhaal gaat dat in dit lokaal werd bedacht om koningin Wilhelmina bij haar inhuldiging een gouden koets te schenken.
Het lokaal hing vol met herinneringen aan Nederland en Oranje. In de kast links op de tekening zie je het vaandel van de Oranjevriendenkring.
Het bestuur van de vriendenkring vond dat alle Amsterdamse Oranjevrienden mee moesten doen met het geschenk, veel buurten sloten zich uiteindelijk bij het plan aan. Dit leidde tot de oprichting van een nieuwe vereniging: De Vereeniging van het Amsterdamsch Volk tot het aanbieden van een Huldeblijk aan H.M. de Koningin.
Bewijs van eene Bijdrage
juni 1898
De Vereniging van het Amsterdamsch Volk tot het aanbieden van een Huldeblijk aan H.M. de Koningin startte een inzamelingsactie onder de inwoners van Amsterdam om zo het geld bij elkaar te krijgen voor de koets. Een vroeg voorbeeld van crowdfunding.
Het document dat je hier ziet is een Bewijs van eene Bijdrage van dhr. J.C. Breen. Hij gaf één gulden. Op dit bewijs zie je ook staan dat de gever de Gouden Koets mag bezichtigen. Dit kon tijdens de inhuldigingsweek in het Paleis voor Volksvlijt.
De Gouden Koets in het Paleis voor Volksvlijt
15 augustus 1898
Op 7 september 1898 neemt koningin Wilhelmina de Gouden Koets officieel in ontvangst in het Paleis voor Volksvlijt. Het is de dag na de inhuldiging.
De koets is op een verhoging gezet en daaromheen staat een grote groep toeschouwers, voornamelijk leden van de besturen van Amsterdamse verenigingen. De verenigingen die gezamenlijk het geld voor de koets hebben bijeengebracht.
In de maand ervoor konden de gewone Amsterdammers de koets al gaan bekijken in het Paleis voor Volksvlijt.
Het Paleis voor Volksvlijt aan het Frederiksplein was een initiatief van de arts en projectontwikkelaar Samuel Sarphati. Het voor Amsterdamse begrippen kolossale gebouw was naar ontwerp van Cornelis Outshoorn opgetrokken uit de destijds moderne materialen gietijzer en glas. Het 64 meter hoge gebouw was geïnspireerd op het Londense Crystal Palace, dat in 1851 was gebouwd voor een wereldtentoonstelling.
Het Paleis brandde in 1929 op spectaculaire wijze af. Alleen één van de galerijen bleef overeind. In 1967 werd op de open plek door architect M.F. Duintjer het gebouw van De Nederlandsche Bank gebouwd. Bekende en gedreven Amsterdammers, onder wie Wim T. Schippers, ijverden aan het begin van deze eeuw nog voor herbouw van het Paleis op het Frederiksplein.
Vind jij het een mooi gebouw, en zo ja zou het herbouwd moeten worden op deze plek?
Bezoek Wilhelmina en Hendrik
6 maart 1901
De inhuldiging van koningin Wilhelmina was in 1898. Drie jaar later trouwde ze met prins Hendrik. Bij deze gelegenheid aanvaardde Wilhelmina de Gouden Koets: het geschenk dat ze kreeg van de Amsterdamse bevolking.
Wilhelmina en Hendrik trouwden op 7 februari 1901 in Den Haag, in Paleis Noordeinde. Hier werd voor het eerst de Gouden Koets gebruikt, voor de rit van het Paleis naar de Grote Kerk waar de kerkelijke inzegening plaatsvond.
De Amsterdammers moesten nog wat langer geduld hebben: pas een maand later bezocht het echtpaar de hoofdstad. Op de foto zie je de aankomst van de koets bij het Rijksmuseum.
Het is groot feest in de stad, overal zijn versieringen en er zijn massa's mensen op de been.
"Trix is een Hema badmuts"
1980
Op 30 april 1980 deed koningin Juliana afstand van de troon en vond in de Nieuwe Kerk de inhuldiging plaats van koningin Beatrix. De Amsterdamse kraakbeweging greep de inhuldiging aan om actie te voeren voor een betere huisvestingspolitiek. Het motto was ‘Geen woning, geen kroning’. Op de dag van de inhuldiging werd actie gevoerd en werden overal in Amsterdam woningen gekraakt.
De protesten gingen verder dan het kraken van huizen. Een groep mensen besloot onafhankelijk van de krakers actie voeren. Zij noemden zich ‘autonomen’. De autonomen wilden door demonstraties ook hun afkeer van de monarchie en van de kloof tussen rijk en arm duidelijk maken.
Op straat uitgedeelde pamfletten, de tekst van een lezing, programmaboekjes, menukaarten, reclamefolders en vergelijkbaar ‘klein materiaal’ worden al jaren verzameld door het Stadsarchief. Hier zie je een paar voorbeelden van materiaal dat is verzameld rondom de kroning van Beatrix. Op de tweede foto zie je de demonstratie van de autonomen op het Jonas Daniel Meijerplein.
Huwelijk Willem Alexander en Máxima
2 februari 2002
Op 2 februari 2002 trouwde de toenmalige kroonprins Willem-Alexander met de Argentijnse Máxima Zorreguieta. Veel mensen waren naar Amsterdam gekomen om het paar toe te juichen tijden de rondrit in de Gouden Koets die volgde op de huwelijksceremonie.
Na de kerkelijke inzegening maakte het koninklijk paar vanaf de Nieuwe Kerk een rijtoer met de Gouden Koets. De tocht ging via de Nieuwezijds Voorburgwal, Spui, Singel, Muntplein en Rokin naar het Koninklijk Paleis Amsterdam op de Dam.
Op de foto zie je oranje rook, afkomstig van oranje rookbommen, die vanaf het dak van een kantoorgebouw op het Rokin werden afgestoken. Een verwijzing naar de echte rookbommen uit 1966, bij het huwelijk van Beatrix en Claus. Het was van te voren afgesproken: geen protestactie dus.
Op andere plekken in de stad werd wel geprotesteerd. Op het Koningsplein mochten demonstranten samenkomen. Zij hadden het plein omgedoopt in het witte Plein, een herinnering aan de witte hoofddoeken van de Dwaze Moeders in Argentinië. Die protesteren daar wekelijks op het Plaza de Mayo in Buenos Aires tegen de verdwijning van hun mannen en kinderen tijdens de militaire dictatuur. De vader van Máxima zou daar bij betrokken zijn geweest.
Ook op andere plekken in de stad werd gedemonstreerd tegen de monarchie, o.a. op het Waterlooplein.
Heeft de Gouden Koets een racistische geschiedenis?
juni 2021
Aflevering drie van de documentaireserie ‘Het Slavernijverleden van Amsterdam’ gemaakt door AT5 gaan Celia, Daisy en Regaya van de Open Schoolgemeenschap Bijlmer in gesprek met voor- en tegenstanders van de Gouden Koets. Wat heeft dit koninklijke vervoermiddel met Amsterdam te maken? En moeten we het rijtuig gebruiken of in een museum plaatsen?
Leendert Mens
Koning Gorilla
Gebroeders Spijker
Ansichtkaart inzamelingsactie
Reglement
Vernieuwend ontwerp
Tekeningen van de panelen
De Oranjevriendenkring
Bewijs van eene Bijdrage
De Gouden Koets in het Paleis voor Volksvlijt
Bezoek Wilhelmina en Hendrik
"Trix is een Hema badmuts"
Huwelijk Willem Alexander en Máxima
Heeft de Gouden Koets een racistische geschiedenis?
Eerste Wereldoorlog
Strijd voor vrouwenkiesrecht
1913
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog werd de roep om vrouwenkiesrecht steeds sterker. De Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht verspreidde dit pamflet, waarop tien redenen genoemd werden waarom vrouwen ook kiesrecht zouden moeten hebben. De vrouwen moesten nog even geduld hebben: vanaf 1 januari 1920 trad de wet in werking waarmee vrouwen ook algemeen kiesrecht kregen.
Belgische vluchtelingen
1914
Veel Belgische vluchtelingen zochten tijdens de Eerste Wereldoorlog voor lange of kortere tijd onderkomen in Nederland. Deze pagina's zijn afkomstig uit een fotoalbum van de Amsterdamse politie en tonen het dagelijks leven van de vluchtelingen in Nederland.
De Belgische School
1914
In 1914 werden er twee Belgische scholen opgericht in Amsterdam: één particuliere school en één openbare school, gevestigd in een van de loodsen van het IJ-eiland, nu de Oostelijke Handelskade. Deze school telde zo'n 700 leerlingen, verdeeld over 19 klassen. In totaal waren er 20 onderwijzers en onderwijzeressen, waarvan acht uit Vlaanderen en twaalf uit Amsterdam. Lang bestond de school niet: in december 1914 verhuisde de school - met inboedel én personeel - naar het grote vluchtelingenkamp in Nunspeet. In dezelfde tijd vertrokken ook de meeste vluchtelingen uit Amsterdam naar Nunspeet of een andere plaats in Nederland, naar Engeland, of keerden terug naar België.
Oorlogsverzamelaar Scheltema
1914
Deze pagina's zijn afkomstig uit het Gedenkboek over Amsterdam en Nederland tijdens den Wereld-Oorlog 1914-1919, samengesteld door Jean Théophile Scheltema. Scheltema verzamelde krantenknipsels, foto's, pamfletten, aanplakbiljetten, distributiebonnen, en andere getuigenissen van de Eerste Wereldoorlog en het dagelijks leven in Amsterdam tijdens en kort na de oorlog. Al tijdens de oorlog was Scheltema begonnen met het systematisch verzamelen van gegevens, eerst in losse mappen en enveloppen, gerangschikt op verschillende onderwerpen. Later maakte Scheltema van alle losse onderdelen een echt gedenkboek. In het gedenkboek komen foto's en knipsels voorbij over allerlei onderwerpen: voedselschaarste, mobilisatie, stakingen, oproeren en nog veel meer.
Bivak in het Paleis voor Volksvlijt
1 augustus 1914
Eind juli 1914 werd ook in Nederland de oorlogsdreiging gevoeld. De regering trof daarom de nodige voorbereidingen voor de verdediging van de grenzen. Op 31 juli 1914 werd tot algehele mobilisatie besloten. Nederland was het eerste niet-oorlogvoerende land dat deze maatregel nam en zou als enige neutrale staat gedurende de gehele oorlog volledig gemobiliseerd blijven. Overal werden kampementen voor de militairen uit de grond gestampt, zo ook in het Paleis voor Volksvlijt.
Aankomst Belgische vluchtelingen in Amsterdam
10 oktober 1914
Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog zouden ongeveer een miljoen Belgische burgers voor lange of kortere tijd naar Nederland uitwijken. Naar schatting kwamen 20.000 à 25.000 van hen in Amsterdam terecht. In de nacht van 9 op 10 oktober 1914 kwamen 3000 à 4000 vluchtelingen tegelijk de stad in. De Nederlandse kunstenaar Piet van der Hem maakte daar deze tekening van.
Centrale Commissie voor de Belgische Uitgewekenen
13 oktober 1914
Midden oktober 1914 werd de 'Centrale Commissie voor Belgische Uitgewekenen naar Amsterdam' opgericht, om de opvang van en hulp aan de Belgische vluchtelingen zo goed mogelijk te regelen. Met deze brief werd de commissie door de Burgemeester van Amsterdam in het leven geroepen.
Bericht aan de Belgische uitgewekenen
15 oktober 1914
Met de belegering van de stad Antwerpen, die duurde tot 10 oktober 1914, trokken veel Belgen naar Nederland en Amsterdam. Lang bleven de meesten niet. Nadat de stad door de Duitsers veroverd was, stelde het kabinet van de burgemeester van Antwerpen dat de toestand rustig en ordelijk was. Om het dagelijks leven in de stad weer op gang te brengen was het noodzakelijk dat bakkers, slagers en winkeliers zo spoedig mogelijk zouden terugkeren. De Consul-Generaal van België in Amsterdam vaardigde een bericht uit dat terugkeer naar België veilig was.
De repatriëring van de Belgische vluchtelingen ging op 21 oktober van start. De Nederlandse overheid zorgde voor gratis treinvervoer naar Antwerpen. Toch ging niet iedereen terug naar België. Sommige vluchtelingen gingen naar Engeland, andere plaatsen in Nederland of bleven in Amsterdam.
Belgische vluchtelingen in Amsterdam
20 oktober 1914
Belgische vluchtelingen in Nederland
Op 4 augustus 1914 werd België aangevallen door het Duitse leger. Grote aantallen Belgen vluchtten naar Nederland, op zoek naar een veilig onderkomen. De vluchtelingen kwamen veelal terecht in Limburg en Noord-Brabant. Het hoogtepunt van de vluchtelingenstroom ontstond tijdens de belegering van de stad Antwerpen. Vanaf 28 september vielen de Duitsers de stad met zwaar geschut aan, op 10 oktober volgde de verovering. De Nederlandse provincies konden de stroom vluchtelingen nu niet meer aan, zij werden aangespoord verder het land in te reizen. Zo kwamen er ook Belgische vluchtelingen in Amsterdam terecht.
Registratie en onderdak in Amsterdam
Belgische vluchtelingen die in Amsterdam aankwamen, werden naar de Koopmansbeurs of Effectenbeurs gebracht, waar de registratie plaatsvond. Welgestelde Belgen vonden onderdak bij particulieren, anderen werden gehuisvest in instellingen en gebouwen zoals de Olofskapel, de Nieuwe Walenkerk en de dierentuin Artis. Deze opvangplaatsen bleken voor de lange termijn niet geschikt om de grote hoeveelheid vluchtelingen op te vangen, waarna er andere opvangplekken werden ingericht in de loodsen op het IJ Eiland en de Handelskade.
Kleding voor Belgische vluchtelingen
1 november 1914
In België werd zwaar gevochten tijdens de Eerste Wereldoorlog, het Westfront liep dwars door het land heen. In het najaar van 1914 trokken tienduizenden Belgische vluchtelingen naar Nederland, ze werden zo goed en zo kwaad als het ging opgevangen, ook in Amsterdam. Op deze foto, genomen in de garderobe van de Diamantbeurs op het Weesperplein, werd kleding uitgereikt aan kinderen van de vluchtelingen. De Diamantbeurs was tevens een opvanglocatie voor vluchtelingen.
Van biljartzaal naar slaapzaal
1 november 1914
Tijdens de Eerste Wereldoorlog verbleven veel Belgische vluchtelingen in Nederland. Ook in Amsterdam waren opvanglocaties, bijvoorbeeld de Diamantbeurs aan het Weesperplein. De biljartzaal van het gebouw werd ingericht als slaapzaal.
Opvangloods
1 november 1914
Om de grote aantallen Belgische vluchtelingen in Amsterdam onderdak te bieden, werden goederenloodsen omgevormd tot opvangloodsen.
Aan tafel!
1 november 1914
Toen Antwerpen in oktober 1914 door de Duitsers werd ingenomen, vluchtten honderdduizenden Belgen naar Nederland. Ruim twintigduizend kwamen terecht in Amsterdam. De Belgische vluchtelingen moesten ook gevoed worden. Zodoende hadden alle opvangloodsen een eigen veldkeuken en eetzaal, met honderden plekken. Driemaal daags werd er een maaltijd geserveerd: 's ochtends koffie met brood, 's middags een warme maaltijd met bonen of aardappelen en 's avonds weer koffie met brood. Als de omstandigheden het toelieten was er ook karnemelksepap. Fotograaf Bernard Eilers legde het verblijf vast.
Oorlogsspeldje
1915
Waar de oorlog aanvankelijk met enthousiasme werd begroet, was de opwinding na de eerste maanden wel verdwenen. Het werd duidelijk dat de oorlog niet snel afgelopen zou zijn en er ontstond een gevoel van uitzichtloosheid. Al in september 1915 begonnen mensen met het dragen van dit knoopje met het opschrift 'Praat me niet van den oorlog'.
Internationale Vrouwendag voor Vrede
3 april 1915
Hoewel Nederland neutraal was, werd er toch gedemonstreerd tegen de oorlog. Op de Internationale Vrouwendag voor Vrede in 1915 organiseerden de sociaaldemocraten een demonstratie tegen de oorlog op het Museumplein.
Voedselschaarste en woekerprijzen
13 oktober 1915
Schaarste leidt tot prijsopdrijving. Dit was ook het geval in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Daarom werden verkoopprijzen van veel producten - bijvoorbeeld melk, peulvruchten, leder en petroleum - door de overheid vastgesteld om woekerprijzen te voorkomen. Als een verkoper deze prijs overschreed, moest dit gemeld worden.
Op weg naar algemeen kiesrecht
17 september 1916
Kiesrechtbeweging
Tijdens de Eerste Wereldoorlog speelde het kiesrechtvraagstuk op in Nederland. Mannen boven de 25 jaar, die voldeden aan bepaalde eisen, hadden kiesrecht. Vrouwen mochten niet stemmen. Er ontstond een brede kiesrechtbeweging, die hiertegen protesteerde. Zo vond op 17 september een grote manifestatie en demonstratie plaats van voorstanders van het algemeen kiesrecht. Ook militairen deden mee aan de betoging, zij wilden namelijk dat de schorsing van het kiesrecht voor militairen beneden de rang van officier werd opgeheven.
Algemeen kiesrecht
Op 3 juli 1918 werd het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd in Nederland. Vrouwen kregen passief kiesrecht: ze mochten nu gekozen worden als volksvertegenwoordiger, maar niet zelf stemmen. Een jaar later, op 10 juli 1919, keurde de Eerste Kamer de wet-Marchant goed, waarmee vrouwen ook actief kiesrecht kregen. De wet trad op 1 januari 1920 in werking. Vanaf deze datum was er algemeen kiesrecht in Nederland.
Op zoek naar werk
5 oktober 1916
Gedurende de oorlog verbleven veel Belgische vluchtelingen in Nederland en Amsterdam. De Gemeentelijke Arbeidersbeurs van Amsterdam spoorde in oktober 1916 de vluchtelingen die in Amsterdam verbleven op en een uitkering ontvingen aan om zich in te schrijven op de arbeidsmarkt. Het was echter niet de bedoeling dat deze Belgen arbeidsplaatsen van Nederlandse werkzoekenden zouden afsnoepen; de Belgen werden dus gezien als tweederangs arbeiders.
Eenheidsworst
november 1916
In de loop van de oorlog ontstonden er ook in Nederland allerlei tekorten en ging er van alles op de bon. De overheid probeerde de nood ook te beperken door zelf producten op de markt te brengen. Niet alleen verscheen er de eenheidsworst van 25 cent, maar ook eenheidsbier, eenheidssigaren, eenheidsschoenen, enzovoorts. De minister van Landbouw, Handel en Nijverheid F.E. Posthuma was hiervoor verantwoordelijk.
Het woord eenheidsworst duikt voor het eerst op in november 1916 naar aanleiding van de introductie van de ‘Einheitswurst’ in Duitsland. De worst werd al snel onderwerp van spot.
De Landstormwet
30 december 1916
Als gevolg van de mobilisatie kwam in 1915 de Landstormwet tot stand. In feite was dit de invoering van een algemene dienstplicht: de wet was ook van toepassing op personen die eerder als dienstplichtigen waren vrijgesteld of vrijgeloot en op personen die bij de militie of landweer uit dienst waren ontslagen. De landstormplicht eindigde in het veertigste levensjaar.
Alle dienstplichtigen werden ingeschreven in het inschrijvingsregister van de Landstorm. Relevante informatie als de naam, geboortedatum, woonplaats en burgerlijke staat werden op dit formulier genoteerd.
Aardappeloproer
1917
Naarmate de oorlog langer duurde, werden de eerste levensbehoeften steeds schaarser en duurder, ook in het neutrale Nederland. De onvrede onder de bevolking groeide en er was veel commentaar over het distributiebeleid van voedsel. Aardappelen - hét volksvoedsel bij uitstek - werden steeds schaarser, terwijl de export wel doorging. Eind juni 1917 kwam het in Amsterdam tot een grote uitbarsting. Een week lang werd er geplunderd en werden er gewelddadigheden gepleegd op straat: het aardappeloproer.
Boze arbeidersvrouwen
Op 28 juni 1917 probeerden arbeidersvrouwen zich meester te maken van een partij aardappelen, die voor militairen bestemd waren. Op de tweede afbeelding zie je dat aardappelen onder militair toezicht worden vervoerd. De politie greep in. De vrouwen trokken naar het stadhuis. Wethouder Floor Wibaut verzekerde hen dat er binnen een paar dagen voldoende aardappelen verkrijgbaar zouden zijn.
Peperdure aardappelen
Toen de beloofde aardappels eindelijk arriveerden, bleken ze voor de gewone arbeider onbetaalbaar te zijn. Ze werden voor de neus van de arbeidersvrouwen weggekaapt door de rijke dames. Wethouder Josephus Jitta wees de arbeidersvrouwen op een extra voorraad rijst, die hun te beschikking stond. “Als ik m’n man dat voorzet, krijg ik op me donder!” antwoordde een van de vrouwen.
Plunderingen
Op maandag 2 juli trokken demonstranten naar de groentenmarkt in de Marnixstraat, tussen de Elandsgracht en Rozengracht. Zij bestormden daar schuiten met bloemkolen en aardappelen. De politie schoot op de plunderende menigte. ’s Avonds trok een groep naar het spooremplacement op de Rietlanden, waar goederenwagons met aardappelen geplunderd werden. Weer vielen er schoten toen de politie ingreep.
Militairen op het Museumplein
De volgende dagen bleef het onrustig in de stad. De regering stuurde een legereenheid naar Amsterdam die haar kamp opsloeg op het Museumplein. De Amsterdamse politie, versterkt met militairen en marechaussees, schoot met scherp op de demonstranten. Er vielen uiteindelijk negen doden en 114 gewonden.
De rust keert weder
Het stadsbestuur nam niet alleen maatregelen ter handhaving van de openbare orde, maar probeerde de bevolking ook te kalmeren door extra distributiekaarten voor aardappelen te verstrekken. Pas toen er nieuwe voorraden arriveerden werd het rustiger in de stad.
Spotprent
De afbeelding die je hier ziet is een spotprent. Nu je de tekst hebt gelezen, kun je uitleggen wat je ziet op deze prent?
Het Doolhof van dezen tijd
1917
Aanvankelijk prees de Nederlandse bevolking zich gelukkig dat de oorlog buiten de grenzen kon worden gehouden. Maar naarmate de oorlog langer duurde namen ook de ongemakken en de uitzichtloosheid toe. Dit uitte zich in tekeningen en spotprenten in de dag- en weekbladen, die een goede weergave vormen van de tijdsgeest. Oorlogsverzamelaar Scheltema heeft er vele exemplaren van opgenomen in zijn collectie.
Een voorbeeld hiervan is ‘Het Doolhof van dezen tijd’. Loonsverhogingen hielden geen gelijke pas met de prijsstijgingen van brandstoffen en levensmiddelen. Ook de huren bleven stijgen. Er viel nauwelijks aan deze vicieuze cirkel te ontsnappen. De eenvoudige burger kon geen kant op, terwijl de Dood hem toegrijnsde.
De Centrale Keuken
1917
De Centrale Keuken
In 1917 stelde de gemeente Amsterdam een Gemeentelijke Centrale Keuken aan. De verwachting was dat een centrale keuken zou leiden tot brandstofbesparing en minder voedselverspilling door schaalvergroting. Daarnaast werd de (dreigende) ondervoeding van de Amsterdamse bevolking steeds groter. Vanuit de centrale keuken werd het voedsel naar een veertigtal distributieplaatsen gebracht, waar de maaltijd ook genuttigd kon worden. Het aantal gebruikers van de keuken varieerde, afhankelijk van de ernst van de voedselsituatie. Wekelijks werden er ongeveer 100.000 porties eten bereid, die tegen inlevering van levensmiddelenbonnen konden worden afgehaald.
Receptenboekje
Dit handgeschreven receptenboekje werd gebruikt door de Centrale Keuken. Alle recepten zijn geschikt voor de bereiding van duizend porties. Achterin het receptenboekje staan ook nog de nodige instructies voor het personeel van de centrale keuken, met betrekking tot de distributie- en verkoopplaatsen van het voedsel.
Militairen op het Museumplein
1 juli 1917
Naarmate de oorlog vorderde, werd voedsel steeds schaarser, ook in het neutrale Nederland. In Amsterdam brak in juli 1917 het Aardappeloproer uit: aardappelen waren schaars en duur, waardoor mensen gingen plunderen en vechten. Om de orde te herstellen stuurde de regering een legereenheid naar Amsterdam, die haar kamp opsloeg op het Museumplein.
Aardappelenvervoer
1 juli 1917
Aardappelen worden onder militair toezicht vervoerd tijdens het Aardappeloproer.
Betogers bij het stadhuis
juli 1917
Een groep betogers trok tijdens het Aardappeloproer naar het stadhuis, voor een onderhoud met de burgemeester.
Prijsverloop van schoeisel
30 augustus 1917
Door schaarste stegen de prijzen van veel producten in de loop van de Eerste Wereldoorlog. Dit staatje laat de prijsstijging van schoeisel zien door de jaren heen.
Prentbriefkaart voor het thuisfront
28 september 1917
Johan Diederich Wilhelm Fischer werd geboren op 3 december 1895 als de oudste zoon van een Amsterdams gezin dat uiteindelijk tien kinderen zou tellen. Toen de oorlog uitbrak was Johan Fischer achttien jaar oud en werd hij, net als honderden andere dienstplichtige Amsterdamse jongens, naar de zogeheten ‘donkere binnenlanden’ van Brabant gestuurd. Fischer kwam in een kazerne in Breda terecht.
Op 28 september 1917 stuurde hij een sombere prentbriefkaart naar zijn ouders op de Kinkerstraat 250-I. Inmiddels was hij in Tilburg ingekwartierd bij particulieren die eigenlijk geen soldaat meer in huis wilden hebben. Het was er duidelijk niet zo gezellig als in de kazerne. Tot overmaat van ramp had hij de kleren die zijn ouders zouden sturen ook nog niet ontvangen.
De kaart is afgestempeld in Tilburg op 28-9-1917 tussen 7 en 8 uur, waarschijnlijk in de ochtend. Een postzegel plakken was niet nodig; militaire post was gratis.
Op de voorkant zien we Johan Fischer met zijn dienstmaten voor een legertent. Het jaar 1914 was het begin de oorlog, maar het vredesjaar was in 1917 nog onbekend. Het zou ruim een jaar duren voordat soldaat Fischer eindelijk naar huis mocht.
Ex-keizer Wilhelm
1918
Van keizerrijk naar republiek
Duitsland ging als keizerrijk de Eerste Wereldoorlog in en kwam er als republiek uit. De keizer van Duitsland, Wilhelm II, had zijn rijk naar een nederlaag gevoerd en dit werd hem door zijn onderdanen niet in dank afgenomen. Aan het einde van de oorlog heerste er onrust en een revolutie in het land. Meer en meer politieke groeperingen gingen zich afzetten tegen hun vorst. De geallieerden streefden ernaar om Wilhelm II voor oorlogsmisdaden te berechten. De keizer had weinig keuzemogelijkheden over en vluchtte op 10 november uit het Duitse hoofdkwartier in België naar Nederland. De dag ervoor had hij afstand gedaan van zijn keizerstitel en de politieke ontwikkelingen in Berlijn beroofden hem daarna van zijn titel Koning van Pruisen.
Asiel in Nederland
Omdat Wilhelm als ambteloos burger in Nederland arriveerde werd hem als vluchteling asiel verschaft. Hij werd tijdelijk opgevangen in kasteel Amerongen, als gast van de familie Bentinck. De Nederlandse overheid heeft steeds geweigerd de ex-keizer uit te leveren en hield zo strikt vast aan haar neutraliteitspolitiek. Na verloop van tijd verloren de geallieerden hun aandacht voor het gevallen Duitse kopstuk en wilden ze geen verdere internationale spanningen veroorzaken.
Huis Doorn
Wilhelm bleef tot 1920 in kasteel Amerongen wonen. Daarna verhuisde hij naar Huis Doorn. Een jaar eerder had hij het pand gekocht en hij liet het decoreren met Duitse en Russische motieven. Tientallen wagonladingen met paleisinboedel werden uit Duitsland aangevoerd. Unieke meubelstukken en schitterend zilverwerk domineerden de Doornse vertrekken. In 1921 overleed de ex-keizerin. Een jaar later trad Wilhelm II in het huwelijk met de veel jongere prinses Hermine Reuss (1887-1947). Wilhelm hield zich op zijn domein in Doorn fanatiek bezig met het houthakken en slaagde erin een groot gedeelte van het landgoed van bos te ontdoen. Ook spendeerde hij veel tijd aan zijn bureau, waar hij zijn memoires schreef. Op 4 juni 1941 overleed de ex-keizer. Zijn laatste rustplaats is een relatief bescheiden mausoleum op het landgoed in Doorn. Zijn wens om zijn lichaam naar Duitsland terug te laten keren na herstel van de monarchie is voorlopig nog niet in vervulling gegaan.
Belgische vluchtelingen bij de Diamantbeurs
1918
Gedurende de Eerste Wereldoorlog verbleven veel Belgische vluchtelingen in Nederland. Ook in Amsterdam waren verschillende opvanglocaties, bijvoorbeeld de Diamantbeurs aan het Weesperplein.
De Spaanse Griep
1918
De Eerste Wereldoorlog was nog maar net voorbij en de volgende catastrofe stond al voor de deur: de Spaanse griep. Hoewel de griep uit de Verenigde Staten afkomstig was, werd er in de Spaanse media voor het eerst uitvoerig over bericht, waarna het de naam 'Spaanse Griep' kreeg. De grieppandemie zou de geschiedenis ingaan als de snelst verspreide besmettelijke ziekte die men tot dan toe had meegemaakt. In minder dan twee jaar vielen over de hele wereld naar schatting 20 tot 40 miljoen slachtoffers. Het vele verkeer van de huiswaarts kerende soldaten zorgde na de wapenstilstand van 11 november voor een ruime verspreiding.
Ook Nederland bleef niet gespaard. Zo’n 60.000 mensen bezweken in korte tijd. Vooral in Amsterdam en in het noordoosten van Nederland was de ziekte actief. De slachtoffers waren, anders dan bij de bekende griepvarianten, vooral jonge personen met een sterk afweersysteem. De griep verzwakte haar slachtoffers zodat ze vatbaar werden voor een longontsteking en dit werd de meeste fataal. In deze jaren wist men nog niet hoe infectieziekten verspreid werden. De bevolking was bang. Er werden door de overheid algemene adviezen onder de bevolking verspreid. Zo werd het belangrijk geacht om kamers te ventileren, niet met grote groepen mensen in dezelfde ruimte te verblijven en over het algemeen hygiënische voorzorgen in acht te nemen. De advertentiepagina’s van de kranten stonden vol aanprijzingen van middeltjes met een twijfelachtige werking.
Vrouwen aan het werk
1918
Eind juli 1914 werd ook in Nederland de oorlogsdreiging gevoeld. Om de grenzen te verdedigen, trof de regering daarom de nodige voorbereidingen. Zo werd op 31 juli 1914 tot algehele mobilisatie besloten. Hierdoor waren veel mannen van de arbeidsmarkt verdwenen. Om dit arbeiderstekort op te vullen, werd destijds in Groot-Brittannië besloten dat de vrouw ingeschakeld moest worden in het arbeidsproces, zoals te zien is op de eerste foto.
Deze foto’s stonden in het tijdschrift De Oorlog in Beeld (La guerre illustré), dat van 1916 tot 1918 iedere maand in Nederland en België werd verspreid. Aan de hand van foto’s werd hierin verslag gedaan van de oorlog. Zo werden militaire ontwikkelingen aan het oorlogsfront besproken en werden de effecten van de oorlog op de burgermaatschappij uitgelicht, zoals de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces.
Naar voorbeeld van Groot-Brittannië vond de Nationale Vrouwenraad van Nederland dat Nederlandse vrouwen het arbeiderstekort ook konden opvullen. In het voorjaar van 1916 werd daarom in Amsterdam de brochure Vrouwen van Nederland meldt U nu aan bij de Urgentie-Raden! uitgedeeld. Hierin werden Amsterdamse vrouwen aangespoord om zich in dienst van het vaderland te stellen. Voor veel verschillende arbeidssectoren werd nieuw personeel geworven. Zo was er onder meer dringende behoefte aan arbeidskrachten in winkels, het vervoer en administratieve instellingen.
Het effect van deze oproep bleef waarschijnlijk echter beperkt. Zo richtte deze oproep zich vooral op vrouwen uit de betere standen. Voor vrouwen uit de arbeidersklasse was werken destijds namelijk al vanzelfsprekend.
Ondanks het streven naar deelname aan de arbeidsmarkt leidde dit niet tot een verbeterde positie van de vrouw. Zo werden banen tijdens en ook na de Eerste Wereldoorlog eerst aan mannen aangeboden. Hierbij werd benadrukt dat vrouwen slechts tijdelijk het werk van de gemobiliseerde mannen konden overnemen. Bij terugkomst zouden mannen namelijk hun taken weer overnemen.
Regeerings-peulvruchten en regeerings-meel
30 januari 1918
Sommige producten waren zo schaars, dat ze speciaal door de overheid aan winkeliers werden verstrekt. Dit was het geval bij peulvruchten en meel, bijvoorbeeld. Aan de verkoop en het gebruik van de producten waren allerlei regels verbonden, zoals te lezen valt in deze verordeningen over 'regeeringsmeel' en 'regeerings-peulvruchten'.
Vleeschloozen tijd
26 april 1918
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vroeg men zich af hoe deze 'vleeschloozen tijd' doorgekomen moest worden. Het Vrouwencomité voor Distributie had hier wel een oplossing voor, die ze in deze brief deelde met de minister.
Chocolade-regelgeving
24 juli 1918
Hoewel Nederland neutraal was tijdens de Eerste Wereldoorlog, waren de gevolgen wel voelbaar. In Nederland heerste er ernstige voedselschaarste, waardoor de regering zich ging bemoeien met de voedselverstrekking. Allerlei producten gingen op de bon en ook met de productie en distributie van voedsel bemoeide de regering zich. In deze brief van minister Posthuma aan de gemeentebesturen maakte hij de regelgeving omtrent de productie van chocolade bekend.
Demobilisatie
1919
Op 11 november 1918 tekende Duitsland de wapenstilstand. De Eerste Wereldoorlog was voorbij. Drie dagen later demobiliseerde de Nederlandse regering na vier jaar en drieënhalve maand de krijgsmacht. De demobilisatie was best een opgave voor de overheid: de soldaten moesten sociaal en economisch herintreden in de gewone samenleving. Zo'n 25.000 à 30.000 soldaten keerden terug naar Amsterdam, waar ze weer een plek in de burgermaatschappij moesten vinden. Dit ging niet zonder slag of stoot, veel soldaten kregen te maken met economische problemen.
Strijd voor vrouwenkiesrecht
Belgische vluchtelingen
De Belgische School
Oorlogsverzamelaar Scheltema
Bivak in het Paleis voor Volksvlijt
Aankomst Belgische vluchtelingen in Amsterdam
Centrale Commissie voor de Belgische Uitgewekenen
Bericht aan de Belgische uitgewekenen
Belgische vluchtelingen in Amsterdam
Kleding voor Belgische vluchtelingen
Van biljartzaal naar slaapzaal
Opvangloods
Aan tafel!
Oorlogsspeldje
Internationale Vrouwendag voor Vrede
Voedselschaarste en woekerprijzen
Op weg naar algemeen kiesrecht
Op zoek naar werk
Eenheidsworst
De Landstormwet
Aardappeloproer
Het Doolhof van dezen tijd
De Centrale Keuken
Militairen op het Museumplein
Aardappelenvervoer
Betogers bij het stadhuis
Prijsverloop van schoeisel
Prentbriefkaart voor het thuisfront
Ex-keizer Wilhelm
Belgische vluchtelingen bij de Diamantbeurs
De Spaanse Griep
Vrouwen aan het werk
Regeerings-peulvruchten en regeerings-meel
Vleeschloozen tijd
Chocolade-regelgeving
Demobilisatie
Canon van Nederland
Maria van Bourgondië
1457
Maria van Bourgondië werd op 13 februari 1457 geboren in Brussel en was de dochter van Karel van Charolais en Isabella van Bourbon. Na het overlijden van zowel haar grootvader Filips de Goede als haar vader werd Maria de vorstin van de Nederlanden. Tijdens haar heerschappij ondertekende zij het Groot Privilege, waarin verschillende rechten stonden die de gewesten van de Nederlanden ontvingen in ruil voor trouw en nieuwe belastingen voor de oorlogvoering.
Op deze tekening is het gravenbeeldje van Maria van Bourgondië te zien, de tekening is gemaakt in 1856. Haar beeldje was samen met negen andere metalen beeldjes te vinden in de rariteitenkamer van het Prinsenhof, het voormalige Stadhuis. Een rariteitenkamer is een plek waar veel zeldzame objecten bewaard worden. Op de tweede afbeelding is Maria op nummer 10 te zien, helemaal rechts. Ook zie je beelden van Koning Willem II en Willem III.
Wil je meer weten over Maria van Bourgondië? Klik hier voor meer informatie.
De Hanze
29 mei 1461
Oorspronkelijk was de Hanze een samenwerkingsverband tussen kooplieden uit verschillende steden die dezelfde producten verhandelden. Vanaf 1356 werd het ook voor steden mogelijk om lid van de Hanze te worden.
Op deze afbeelding is een akte tussen Amsterdam en verschillende Hanzesteden uit 1461 te zien. Met deze akte werd het in 1441 gesloten vredesverdrag voor een periode van tien jaar verlengd. Hierdoor werd de vrije vaart op de Oostzee voor Amsterdam verlengd en zouden ook de handel belemmerende maatregelen van de Hanze niet voor de stad gelden.
Ondanks dat Amsterdam geen Hanzestad was, genoot de stad op deze manier toch van de economische voordelen die deze handel op de Oostzee met zich meebracht. Zo handelde Amsterdam vooral in bulkgoederen als graan en hout. Destijds was Amsterdam nog niet het economisch centrum van Nederland. Dit bevond zich aan de IJssel, waar de meeste Hanzesteden lagen. Zo waren plaatsen als Zwolle, Zutphen en Kampen belangrijke Hanzesteden.
Wil je meer weten over De Hanze? Klik hier voor meer informatie.
De Opstand
1572
In 1572 was de Nederlandse Opstand (beter bekend als de Tachtigjarige Oorlog) in volle gang, maar ook nog erg onzeker. De Lage Landen (huidig Nederland en België) werden geplaagd door de Hertog van Alva en de uit het zuiden overgewaaide beeldenstormen. Maar de noordelijke en zuidelijke provincies waren nog niet gescheiden en de Akte van Verlatinghe bestond nog niet.
Wouter Jacobszoon woonde in Amsterdam in het Sint Agnietenklooster en hield een dagboek bij. De stad is in 1572 bijna een spookstad. Alle publieke voorzieningen en vormen van vermaak zijn gesloten. Zelfs de kerk houdt even geen diensten meer. Hij schrijft hierover: “Wie souden niet gedwongen worden tot schreyen, huylen ende crijten?”
Wouter beschrijft ook de acties van rebellen in de stad. "Oven een oude priester uit leiden wed in het water gegooid, eruit gehaald, doodgestoken en weer in het water gegooid. Een andere priester werd doodgedrukt in een boze menigte en nonnen werden onteerd." Wouter vindt het moeilijk om hoop te hebben en vraagt in zijn dagboek dan ook vaak om de hulp van God. “Och Heer, hoe lang zult gij slapen?”
Bovendien vertelt Wouter over plunderende soldaten in 1572, die op de prent worden afgebeeld, en over de honger in 1573. Zo schrijft hij dat de prijs van koren zo gestegen is “dat het uiterst verwonderlijk is dat mensen nog eten kunnen vinden.” Hij beschrijft ook hoe mensen 3 uur lang in de rij staan voor brood. “De een huilde en de ander maakte groot misbaar toen men zei dat er nergens meer brood te krijgen was." Wouter zou in 1595 sterven, waardoor hij niet meer heeft kunnen meemaken dat de Republiek langzaam herstelde en floreerde.
Wil je meer weten over de Opstand? Klik hier voor meer informatie.
Willem van Oranje
31 december 1574
Willem van Oranje werd in 1533 geboren op slot Dillenburg, dat in het huidige Duitsland ligt. Hij ontwikkelde zichzelf van edelman tot leider van de Nederlandse Opstand in de tweede helft van de zestiende eeuw. Aan de hand van propagandamiddelen als pamfletten en strijdliederen streed Van Oranje als voorvechter van het protestantisme tegen het regime van de hertog van Alva en het katholicisme. Zo was het Wilhelmus, het Nederlandse volkslied sinds 1932, ook geschreven als aanmoediging voor de geuzen, de volgelingen van Willem van Oranje.
Deze pagina uit een confessieboek toont aan dat Pieter Hendricksz Beusemaecker op 31 december 1574 veroordeeld werd voor het zingen van het Wilhelmus. In een confessieboek werden bekentenissen van misdadigers en hun veroordelingen opgeschreven en werden de door schouten uitgevoerde verhoren genoteerd. Hieruit blijkt dat Beusemaecker in de Oude Kerk de volgende twee verzen had gezongen: 'Lyedeken beginnen[de] wilhelm van nassouwe ben Ick van duytsche bloet etc.'
Aangezien Amsterdam destijds nog onder Spaans bewind viel, werd het zingen van het Wilhelmus niet getolereerd. Aanhangers van Willem van Oranje werden dan ook vaak hard gestraft. Met Beusemaecker liep het naar omstandigheden goed af. Hij werd ‘slechts’ veroordeeld tot het bidden om vergiffenis en het betalen van de rekening van zijn gevangenschap.
Wil je meer weten over Willem van Oranje? Klik hier voor meer informatie.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Hugo de Groot
1621
De schrijver en rechtsgeleerde Hugo de Groot werd op 10 april 1583 geboren in Delft. Hij is vooral bekend vanwege zijn ontsnapping uit Slot Loevestein door middel van een boekenkist. Dit was in 1621, hij werd daar wegens landverraad gevangengehouden.
In Amsterdam is Hugo de Groot op een gevelbeeld bij de Beurs van Berlage te bewonderen. In zijn hand houdt De Groot zijn boek Mare Liberum (De vrije zee) vast, waarmee hij internationale bekendheid verwierf. Met dit boek en zijn andere werken legde De Groot de basis voor het internationaal recht, zoals dat tegenwoordig nog steeds bestaat. Vanwege zijn verdiensten werd Hugo de Groot door de Franse koning Hendrik IV zelfs ‘het wonder van Holland’ genoemd.
Wil je meer weten over Hugo de Groot? Klik hier voor meer informatie.
Christiaan Huygens
14 april 1629
Christiaan Huygens werd op 14 april 1629 in Den Haag geboren en was de zoon van dichter- en staatsman Constantijn Huygens. Al van jongs af aan was hij erg geïnteresseerd in wiskunde, natuurkunde en sterrenkunde. Zijn grootste uitvinding was het slingeruurwerk, dat eeuwenlang van groot belang was voor de nauwkeurige meting van de tijd. Mede hierdoor behoorde Huygens tot de eerste generatie Europese moderne wetenschappers.
Tegenwoordig is Christiaan Huygens nog steeds in de Amsterdamse binnenstad te bewonderen. Zo hangt boven Leidsestraat 86-88 een tegeltableau, waarop hij samen met zijn slingeruurwerk is afgebeeld. Van 1903 tot omstreeks 1928 zat in dit pand een horloge- en klokkenverkoper gevestigd, die dit tableau als reclame-uiting liet maken.
Wil je meer weten over Christiaan Huygens? Klik hier voor informatie.
De Atlas Maior van Blaeu
juni 1652
Drukker en uitgever Joan Blaeu (1596-1673) werd wereldberoemd met zijn kaarten en atlassen. Hij trad daarmee in de voetsporen van zijn vader, de cartograaf en globemaker Willem Jansz Blaeu (1571-1638). Die kwam oorspronkelijk uit Alkmaar, maar had zich in 1599 in Amsterdam gevestigd, waar hij in 1633 de officiële kaartenmaker van de Verenigde Oost-Indische Compagnie was geworden. Na zijn dood in 1638 zette zijn zoon Joan, samen met zijn broer Cornelis, de zaak voort.
De uitgeverij van Blaeu was aanvankelijk gevestigd in de Lastage, het oude Amsterdamse havengebied. Later verhuisde Blaeu naar het bedrijvige Damrak, naar het pand De Vergulde Sonnewijser. Vanaf 1637 was het bedrijf gevestigd aan de Bloemgracht.
In 1662 bracht Joan Blaeu zijn pronkstuk Atlas Maior uit. In deze atlas bevonden zich bijna zeshonderd kaarten en enkele duizenden bladzijdes met beschrijvingen. Aan de hand hiervan gaf Blaeu een goed beeld van de toegenomen kennis van de wereld door de vele ontdekkingsreizen en handelscontacten.
Wil je meer weten over de Atlas Maior van Blaeu? Klik hier voor meer informatie.
Spinoza
26 juli 1656
Verbannen uit Amsterdam
Op 27 juli 1656 werd Spinoza uit de joodse gemeente verbannen, wegens ‘vreselijke ketterij’. De ban van Spinoza staat opgetekend in het Escamoth, het register van besluiten en regelementen van de joodse gemeente Talmud Tora, die in 1639 ontstond door samenvoeging van drie eerdere gemeenten.
'Grouwelijck atheïst'
Baruch d’Espinoza, oftewel Spinoza, werd in 1632 in Amsterdam geboren. Zijn vader was een Portugees-joodse handelaar, met een aanzienlijk positie binnen de Portugese gemeente. Omdat alle overgeleverde werken van Spinoza dateren van na de ban, is niet helemaal duidelijk waarom hij uit de joodse gemeente verbannen werd. Blijkbaar had Spinoza zich al op 23-jarige leeftijd diepe afkeuring op de hals gehaald. De oorzaak van zijn scherpe veroordeling moet gezocht worden in zijn denkbeelden over God. Spinoza baseerde zijn gehele denken op rationalistische uitgangspunten. Op grond daarvan meende hij dat tal van gebruikelijke opvattingen over God niet redelijk waren. God was volgens Spinoza geen persoon die ergens was, maar een wezen gelijk te stellen met alles en iedereen. Spinoza beschouwde de Bijbel niet als het 'Woord van God', maar als mensenwerk. In de 17de eeuw werd hij dan ook beschouwd als een 'grouwelijck atheïst'.
Wil je meer weten over Spinoza? Klik hier voor meer informatie.
Michiel de Ruyter
18 maart 1677
In 1607 werd Michiel Adriaenszoon de Ruyter in Vlissingen geboren. Hij was werkzaam als luitenant-admiraal van de admiraliteit, de voorloper van de huidige marine. De Ruyter wordt ook wel beschouwd als Nederlands bekendste admiraal. De Ruyter woonde jarenlang in Amsterdam, waarvoor hij in 1653 zelfs het grootburgerrecht van de stad ontving. Het was een grote eer dat De Ruyter dit grootburgerrecht kreeg, want dit werd bijna nooit aan iemand toegekend. Daarnaast bracht het vele voorrechten met zich mee. Zo was hij vrijgesteld van het betalen van tol en kon hij erefuncties in de stad bekleden.
Op 29 april 1676 stierf Michiel de Ruyter aan ernstige verwondingen die hij bij de zeeslag met de Fransen had opgelopen. Dit begraafbriefje was een aankondiging voor Michiel de Ruyters begrafenis op 18 maart 1677 in de Nieuwe Kerk. In deze aankondiging wordt opgeroepen om bij De Ruyters huis op het Waalseiland te verzamelen. Vanaf hier zou de begrafenisstoet zich uiteindelijk in vier uur naar zijn laatste rustplaats in de Nieuwe Kerk verplaatsen.
Op de prent op de tweede afbeelding is deze indrukwekkende begrafenisstoet afgebeeld. Hierbij waren naast vele Amsterdammers ook belangrijke gasten aanwezig, zoals afgevaardigden uit het admiraalscollege en Constantijn Huygens, als vertegenwoordiger van prins Willem III.
Na de imposante stoet en ceremonie werd De Ruyter in het praalgraf in de Nieuwe Kerk begraven. Op deze prent op de derde afbeelding is het monument voor De Ruyter en zijn graftombe te zien. Dit heeft de vorm van een drieluik en was een loftuiting op De Ruyter en zijn verdiensten. Onder deze graftombe bevindt zich de grafkelder, waar De Ruyters stoffelijke resten worden bewaard. Bij de ingang van deze grafkelder staat het Latijnse opschrift 'Intaminatis fulget honoribus,' ofwel ‘Hij blinkt in onbezoedelde ere.’
Na De Ruyters begrafenis werd hij in het begraafregister van de Nieuwe Kerk opgenomen. In deze bron op de vierde afbeelding staat zijn begrafenis op 18 maart 1677 bij de rode pijl vermeld. Later werden ook de stoffelijke resten van enkele familieleden van De Ruyter in het praalgraf bijgezet.
Wil je meer weten over Michiel de Ruyter? Klik hier voor meer informatie.
VOC en WIC
1685
Op deze tekening is de inscheping van VOC-soldaten te zien bij de Montelbaanstoren in Amsterdam. De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) handelde niet alleen in specerijen, ook vond er (illegale) handel in zilver en tot slaaf gemaakten plaats. Edelmetalen waren in Azië veel meer waard dan in Europa. Om oncontroleerbare particuliere handel tegen te gaan verbood de VOC de uitvoer van edelmetalen naar Azië door eigen medewerkers. Toch werd er op grote schaal zilver mee gesmokkeld en verhandeld.
Slavernij en slavenhandel was wijdverbreid in en rond de VOC-gebieden in Azië. De handel in tot slaaf gemaakten was voor VOC-dienaren een belangrijke vorm van particuliere handel, waarmee flink bijverdiend kon worden.
Ook de in 1621 opgerichte West-Indische Compagnie (WIC) handelde in tot slaaf gemaakten. Deze compagnie bracht net als de VOC vele koloniale producten naar Nederland. Vanwege onder meer afnemende winst en concurrentie werden de WIC en VOC eind achttiende eeuw opgeheven.
Wil je meer weten over de slavenhandel in Indië? Lees dan dit artikel op de website Alle Amsterdamse Akten.
Wil je meer weten over de VOC en WIC? Klik hier voor meer informatie.
Bekijk het thema VOC en WIC voor meer bronnen over deze handelsorganisaties.
De Beemster
1687
De Beemster was een groot meer. In 1607 werd besloten om het meer droog te leggen. In 1612 werd de Beemster drooggelegd en werd de polder ingericht door het aanleggen van wegen, graven van sloten en bouwen van boerderijen. Dit deed men volgens een strak patroon, waaraan de Beemster haar internationale aanzien dankt. Daarnaast symboliseert de Beemster de manier waarop Nederlanders de natuur vorm hebben gegeven. Hierna volgden meer droogmakerijen, zoals de Haarlemmermeerpolder waar luchthaven Schiphol zich bevindt.
Op deze kaart is het in 1612 drooggelegde gebied te zien, waarbij onder andere de plaatsen Purmerend en De Rijp zijn ingetekend. Daarnaast is hier het strakke patroon van de Beemster goed zichtbaar. Rechtsonder op de kaart staat het bijschrift: ‘Kaarte van de Beemster waarin aangewesen worden de Landen der Huijsarmen aan de Nieuwe Zijde tot Amsterdam door Jan Makreel, 1687.’ Met Huijsarmen werd verwezen naar huiszittende armen. Dit waren arme Amsterdammers die niet genoeg geld hadden om rond te komen, maar wel een dak boven hun hoofd hadden.
Wil je meer weten over De Beemster? Klik hier voor meer informatie.
Sara Burgerhart
1 januari 1758
In 1782 werd het boek Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart gepubliceerd. Het was een typisch verlicht verhaal met een revolutionaire boodschap. Daarnaast wordt het boek beschouwd als de eerste Nederlandse briefroman. In Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart gaat het negentienjarige weesmeisje Sara Burgerhart op zoek naar geluk in de liefde. Op de tweede afbeelding kan je de eerste pagina lezen.
Het verhaal is geschreven door het schrijversduo Elisabeth Wolff-Bekker (Betje Wolff) en Agatha Deken (Aagje Deken). Al voordat de schrijfsters elkaar in 1776 leerden kennen, schreven zij poëzie en proza. Hun naamsbekendheid danken zij echter vooral aan Sara Burgerhart.
Betje Wolff werd op 24 juli 1738 geboren in Vlissingen en trouwde op eenentwintigjarige leeftijd met dominee Adriaan Wolff. Nadat haar man in 1777 overleed, ging zij met Aagje Deken samenwonen.
Aagje Deken werd op 10 december 1741 geboren in Amstelveen. Na het overlijden van haar ouders groeide zij op in weeshuis ‘De Oranjeappel’ in Amsterdam en bracht hier bijna twintig jaar door.
Wil je meer weten over Sara Burgerhart? Klik hier voor meer informatie.
Slavernij
1 juli 1765 — 31 augustus 1765
Ondanks dat het algemeen bekend was dat het leven op zeeschepen erg zwaar was, vonden bemanningsleden soms dat de leiding hun macht misbruikte. Zij konden in dit geval een officiële aanklacht tegen hen indienen. Hiervoor moest het scheepsvolk bij een notaris een verklaring laten opstellen. In zo’n verklaring werd de mishandeling van de tot slaaf gemaakten vaak tot in de kleinste details besproken.
In deze bron is een verklaring uit 1765 van verschillende bemanningsleden van het schip ‘De Juffrouwen Anna en Maria’ te lezen. Hierin geven zij aan dat de opperstuurman en oppermeester zich tijdens het slaventransport over de Atlantische Oceaan ernstig hadden misdragen tegen de tot slaaf gemaakten. Bij de rode pijl is te lezen dat zij dit deden door ‘de slaeven onmenschelijk te mishandelen, bond en blaauw te slaen, en te trappen, niet of zij menschen maar of zij beesten waaren.’
Bekijk het thema Amsterdammers en Slavernij voor meer bronnen over Amsterdam en Slavernij.
Wil je meer weten over slavernij? Klik hier voor meer informatie.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
De patriotten
1787
Jan Bulthuis tekende het moment dat de Amsterdamse patriotten op 30 mei 1787 de Kattenburgerbrug veroverden op de Oranjegezinde bewoners van Kattenburg, de bijltjes. Links is een deel van ’s Lands Zeemagazijn te zien, nu het Scheepvaartmuseum, en het Kattenburgerplein. Rechts het Kadijksplein.
Op 30 mei 1787 vond er bij de Kattenburgerbrug een heuse veldslag plaats tussen aanhangers van stadhouder Willem V en hun tegenstanders, de patriotten. De Oranjegezinde bewoners van Kattenburg, de Bijltjes, hadden de brug naar hun eiland opgehaald. De Amsterdamse schutters, die aan de kant van de patriotten stonden, wilden het eiland innemen. Van weerszijden van de Nieuwe Vaart werd geschoten. Er vielen een paar doden. Ten slotte wisten de schutters met een platte schuit naar de brug te varen en de touwen van de klep door te hakken. De patriotten stormden de brug over en namen nietsontziend wraak: Bijltjesdag.
Op Kattenburg woonden bijna alleen maar scheepstimmerlieden. Ze werkten op de werf van de admiraliteit op het eiland. Naar het gereedschap dat ze gebruikten werden de scheepstimmerlieden 'bijltjes' genoemd. De bijltjes waren altijd erg Oranjegezind. Ze bleven ook achter de stadhouder staan toen de patriotten hem in de tweede helft van de achttiende eeuw zijn macht wilden ontnemen.
Wil je meer weten over de patriotten? Klik hier voor meer informatie.
Napoleon Bonaparte
9 oktober 1811
In 1799 was keizer Napoleon Bonaparte (1769–1821) in Frankrijk aan de macht gekomen. Sindsdien had hij steeds meer gebieden aan zijn rijk toegevoegd. Zo werd in 1810 Nederland bij het Franse keizerrijk ingelijfd. Hierna probeerden de Fransen steeds duidelijker te maken dat zij hier aan de macht waren. Mede daarom bezocht Napoleon van 9 tot 24 oktober 1811 de stad Amsterdam. Daarnaast wees hij Amsterdam, na Parijs en Rome, als de derde hoofdstad van het rijk aan.
Dit was echter de enige keer dat Napoleon tijdens zijn Nederlandse overheersing (1810-1813) in Amsterdam verbleef. Zijn bezoek zal desondanks weinig Amsterdammers zijn ontgaan. Napoleon trok namelijk met een grote paardenstoet door de stad, van de Muiderpoort naar het Paleis op de Dam. Het Koninklijk Paleis was zelfs speciaal voor Napoleons bezoek hernoemd tot keizerlijk paleis, palais impérial.
Op deze prent is te zien dat de toenmalige burgemeester van Amsterdam, burgemeester Willem Joseph van Brienen van de Groote Lindt, op 9 oktober 1811 buiten de Muiderpoort op symbolische wijze de stadssleutels aan Napoleon Bonaparte overhandigde. De Muiderpoort was destijds een van de stadspoorten van Amsterdam en vormde het begin van Napoleons intocht door de stad.
Wil je meer weten over Napoleon Bonaparte? Klik hier voor meer informatie.
Koning Willem I
30 maart 1814
Op 30 maart 1814 was de inhuldiging van soeverein vorst Willem Frederik (1772-1843). Dit was het begin van het Koninklijk Huis der Nederlanden. De ceremonie vond plaats in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Op de prent staat Willem I in het midden tussen zijn twee zonen. Links van hun staan de prinsessen.
Nadat Willem I werd ingehuldigd, legde hij na een korte toespraak de eed op de nieuwe Grondwet af.
Als eerste vorst van het koninkrijk der Nederlanden had Willem I grootse plannen. Aan het begin van de negentiende eeuw ging het economisch niet zo goed met Nederland. Koning Willem I wist hoe hij zaken moest doen en had een handelsgeest. Hij werd daarom ook wel ‘koning-koopman’ genoemd. In 1824 werd de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) door Willem I opgericht om de kolonie Nederlands-Indië weer winstgevend te maken.
Bekijk het thema De Nederlandsche Handel-Maatschappij voor meer bronnen over dit handelsbedrijf.
Wil je meer weten over Koning Willem I? Klik hier voor meer informatie.
De eerste spoorlijn
19 september 1839
Op 20 september 1839 vond bij station d'Eenhonderd Roe op de Haarlemmerweg de plechtige opening van de eerste Nederlandse spoorlijn van De Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij plaats. Hier vandaan vertrok om 13:00 uur de eerste trein, die in een half uur in Haarlem arriveerde. De trein reed 38 kilometer per uur. Dit was veel sneller dan andere toenmalige transportmiddelen.
Op deze prent is te zien dat vele belangstellenden zich destijds bij het station hadden verzameld om deze bijzondere gelegenheid bij te wonen. Sommige mensen waren zelfs in bomen of op lantaarnpalen geklommen om het beter te kunnen zien.
De eerste trein op de spoorlijn Amsterdam-Haarlem vertrok vanaf spoorwegstation ‘Station der IJzeren Spoorweg’ aan de Haarlemmerweg. Dit station was destijds net buiten Amsterdam gelegen, in de toenmalige gemeente Sloten. Op de tweede afbeelding is dit station meerdere keren afgebeeld. Daarnaast zijn de prijzen en vertrektijden van de trein op deze bron af te lezen. Een kaartje voor de rit Amsterdam-Haarlem varieerde zo tussen de 120, 80 en 40 cent. De trein vertrok vier keer per dag vanaf zowel Amsterdam als Haarlem.
Aangezien de trein een goedkoop en comfortabel vervoermiddel was, werd de spoorlijn Amsterdam-Haarlem al snel een groot succes voor personenvervoer. Later werd de spoorlijn doorgetrokken naar andere steden als Leiden, Den Haag en Rotterdam. Pas in 1889 werd het huidige Centraal Station geopend.
Wil je meer weten over de eerste spoorlijn? Klik hier voor meer informatie.
De Grondwet
1848
In 1848 ondertekende Koning Willem II de Grondwet. Dit wordt ook wel beschouwd als het begin van de Nederlandse democratie. Hiermee werd de macht van de koning aanzienlijk ingeperkt en kregen juist het parlement en het kabinet meer macht. Daarnaast werden vanaf 1848 de leden van de Tweede Kamer via een districtenstelsel rechtstreeks door het volk gekozen.
Op deze kaart is Amsterdam volgens de bepalingen van de Grondwet van 1848 in vijf kiesdistricten verdeeld voor de verkiezingen van de Staten-Generaal. Destijds werd volgens dit districtenstelsel de persoon gekozen, die de meerderheid van de stemmen had ontvangen. Tegenwoordig heeft Nederland een ander kiesstelsel, een evenredige vertegenwoordiging. Het meerderheidsstel wordt vandaag de dag echter nog steeds gebruikt, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.
Wil je meer weten over de Grondwet? Klik hier voor meer informatie.
Max Havelaar
1860
In 1838 vertrok Eduard Douwes Dekker (1820-1887) naar Nederlands-Indië voor zijn werk als bestuursambtenaar. Drie jaar later kreeg hij een hogere positie als assistent resident. In deze positie kreeg hij te maken met corruptie en machtsmisbruik door de lokale Indische hoofden waar Nederland verantwoordelijk voor was. Hij deed een aanklacht tegen de Nederlandse overheid, het koloniale gezag en het cultuurstelsel. Eduard Douwes Dekker was voorstander van een humaner systeem en een eerlijk beleid, voor zowel de Nederlanders als de lokale bevolking.
Eduard Douwes Dekker, beter bekend onder zijn pseudoniem Multatuli, publiceerde in 1860 het boek: Max Havelaar, de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel–Maatschappij’ (afbeelding 2). Ondanks deze ondertitel gaat het boek nauwelijks over koffie of de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM).
Door het boek ontstond enige ophef. Toch volgden er nauwelijks maatregelen vanuit de Nederlandse staat. Het cultuurstelsel werd pas vanaf 1870 geleidelijk afgeschaft.
Het boek wordt gezien als een literair meesterwerk. Bij de Torensluis in Amsterdam staat een borstbeeld van de schrijver, gemaakt door Hans Bayens (afbeelding 3). Misschien ken je Max Havelaar ook wel van de Fair Trade producten die naar het boek vernoemd zijn.
Bekijk het thema Nederlandsche Handel-Maatschappij voor meer bronnen over De Nederlandsche Handel-Maatschappij.
Wil je meer weten over Max Havelaar? Klik hier voor meer informatie.
Vincent van Gogh
oktober 1885
Op 30 maart 1853 werd Vincent van Gogh geboren in Zundert (Noord-Brabant). Op 24-jarige leeftijd woonde Van Gogh voor zijn studie theologie ruim een jaar in Amsterdam. In brieven aan zijn broer Theo gaf hij uitgebreide beschrijvingen van Amsterdam en besprak hij zijn liefde voor de stad. Zo schreef hij: “t Is een mooie stad hier” en “wat zou ik graag U allerlei dingen hier wijzen en laten zien.”
Nadat hij verschillende banen had gehad, koos Van Gogh in 1880 voor het kunstenaarsbestaan. Hiervoor volgde hij vele schilderlessen en tekende hij veel. Pas in 1885 maakte hij tijdens een bezoek aan de stad zijn eerste schilderijen van Amsterdam. Op deze afbeelding is een olieverfschets van Van Gogh te zien, waar hij De Ruijterkade met aangemeerde schepen heeft afgebeeld.
Pas na zijn dood werden Van Goghs werken steeds bekender. Enkele van zijn beroemdste schilderijen zijn De aardappeleters en De Zonnebloemen. Tegenwoordig zijn veel van zijn schilderijen te bewonderen in het Van Gogh Museum in Amsterdam.
Wil je meer weten over Vincent van Gogh? Klik hier voor meer informatie.
Rechthebbende afbeelding 1: Van Gogh Museum
Het Kinderwetje van Van Houten
1897
In de tweede helft van de negentiende eeuw was het voor kinderen heel normaal om niet naar school te gaan, maar te gaan werken. Dit deden ze vaak uit pure noodzaak om hun ouders te helpen om het gezinsinkomen aan te vullen. Daarnaast dacht men dat de kinderen hier iets van konden leren. Door de industriële revolutie nam het aantal kinderen dat in de fabrieken werkzaam was, enorm toe. Zij werkten vaak erg lang en onder slechte werkomstandigheden.
Met het Kinderwetje van Van Houten kwam er een verbod op arbeid van kinderen tot twaalf jaar. Deze regelgeving werd echter niet overal nageleefd, want er was nog steeds veel illegale kinderarbeid. Op deze afbeelding is zo ook te zien dat er bij de drukkerij van de krant Het Nieuws van den Dag in 1897 nog steeds kinderen werken. Een definitief einde aan de kinderarbeid werd bereikt met de Leerplichtwet (1901), die ouders verplichtte kinderen van zes tot en met twaalf jaar naar school te laten gaan.
Wil je meer weten over het Kinderwetje van Van Houten? Klik hier voor meer informatie.
Rembrandt
1910
Op deze prentbriefkaart is het voormalige woonhuis van Rembrandt van Rijn te zien, het Rembrandthuis (het tweede huis van rechts). Rembrandt woonde hier tussen 1639 en 1658. Tegenwoordig is hier een museum gevestigd, waar altijd originele Rembrandts te zien zijn. Daarnaast zijn er vaak tentoonstellingen over Rembrandt en zijn tijdgenoten.
Het Rembrandthuis is heringericht aan de hand van boedelinventarissen, die werden gemaakt toen Rembrandt bijna failliet ging. Met kunst, meubels en andere voorwerpen uit de zeventiende eeuw geeft het museum zo een goed beeld van de periode voor Rembrandts faillissement. Op de tweede afbeelding is het interieur van het ‘Voorhuys’ op de begane grond weergegeven. Om zijn schuld af te lossen, koos Rembrandt er uiteindelijk voor om het huis te verkopen.
Bekijk het thema Rembrandt voor meer bronnen over Rembrandt in Amsterdam.
Wil je meer weten over Rembrandt? Klik hier voor meer informatie.
Het Caribisch gebied
1915
Tussen 1631 en 1648 koloniseerde Nederland zes eilanden in het Caribisch gebied: Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten (tot 2010 de Nederlandse Antillen). In 1667 werd Suriname als kolonie hieraan toegevoegd. Deze gebieden werden tot in de negentiende eeuw vooral gebruikt als handelsposten en plantagekolonies. Hierna speelden zij vooral vanwege de olie-industrie en het toerisme een bijzonder belangrijke rol.
Als kolonies maakten deze gebieden deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. In 1915 werden Nederlanders ook gestimuleerd om meer over deze overzeese gebieden te weten te komen. Op dit affiche is zo te zien dat men werd aangespoord om in het Indisch Museum Amsterdam (het huidige Tropenmuseum) kennis te maken met Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen. Hier werden onder meer tentoonstellingen gehouden en films over deze kolonies vertoond. Zo werd geprobeerd om de kennis van Nederlanders over deze overzeese gebieden te vergroten.
Wil je meer weten over het Caribisch gebied? Klik hier voor meer informatie.
Willibrord
1919
In 690 kwam de Engelse monnik Clemens Willibrord (658-739) aan in de Lage Landen, het toenmalige Nederland, België en delen van Frankrijk. Als monnik verkondigde Willibrord het christendom en probeerde hij het geloof zoveel mogelijk onder Friezen te verspreiden. Willibrord slaagde hier deels in, want na zijn dood in 739 waren in de kuststreek al veel mensen tot het christendom bekeerd. Mede hierdoor kan Willibrord worden beschouwd als een van de grondleggers van het christendom in Nederland.
In Amsterdam werd in 1899 een naar Willibrord vernoemde kerk geopend, de rooms-katholieke kerk Sint Willibrordus buiten de Veste. Op de eerste afbeelding is een bouwtekening van deze kerk te zien. De kerk was ontworpen door de bekende negentiende-eeuwse architect Pierre Cuypers. Hij ontwierp ook het Rijksmuseum en het Centraal Station. In het krantenartikel op de tweede afbeelding is te lezen, dat de kerk in 1971 vanwege haar slechte staat werd afgebroken. Op de derde foto is de afbraak van de kerk met sloopmachines te zien.
Wil je meer weten over Willibrord? Klik hier voor meer informatie.
De Eerste Wereldoorlog
1919
Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Nederland in tegenstelling tot veel andere West-Europese landen neutraal. Deze prent symboliseert de neutraliteit van Nederland en de vrije toegang tot het land voor mensen, die door de oorlogvoering elders niet meer veilig waren. Hier betrof het vooral Belgische vluchtelingen die in oktober 1914 in de stad aankwamen. Op de gedenkplaat wordt door middel van de titel ‘Welkom in neutraal Nederland’ deze neutraliteit nog eens benadrukt.
Bekijk het thema Eerste Wereldoorlog voor meer bronnen over deze Belgische vluchtelingen in Amsterdam.
Wil je meer weten over de Eerste Wereldoorlog? Klik hier voor meer informatie.
Aletta Jacobs
juni 1926
Als dochter van een huisarts in Sappemeer wist Aletta Jacobs (1864-1928) al vroeg dat ze in de voetsporen van haar vader wilde treden. Maar vrouwen en een universitaire studie, dat ging in die tijd niet zomaar samen. Er moest speciale toestemming van minister-president Thorbecke aan te pas komen voor haar toelating tot de ‘academische lessen’ aan de Universiteit van Groningen. Ze rondde daar haar studie in de geneeskunde succesvol af met een doctoraal examen. In 1876 kwam Aletta Jacobs naar Amsterdam om aan de piepjonge Gemeentelijke Universiteit haar academische opleiding af te ronden met het artsexamen.
De foto die je hier ziet is gemaakt op het Zesde Internationaal Congres Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in Stockholm, Zweden. Zittend geheel links zit Wilhelmina E. Drucker, naaister en pionierster van de Vrouwenbeweging. Aletta Jacobs zit midden op de foto, als tweede van rechts. Ze voerde jarenlang actie voor de invoering van het vrouwenkiesrecht. Pas in september 1919 werd het ingevoerd.
Wil je meer weten over Aletta Jacobs? Klik hier voor meer informatie.
Anton de Kom
1933
Op 22 februari 1898 werd de Surinaamse antikoloniale schrijver, verzetsstrijder en activist Anton de Kom in Paramaribo geboren. Dit was destijds de hoofdstad van de Nederlandse kolonie Suriname. De Koms vader was een voormalig slaaf en zijn moeder was afkomstig uit een vrije familie. In 1920 emigreerde De Kom naar Nederland en ging hij voor een korte periode in Amsterdam wonen.
Vanaf 1929 ging Amsterdam echter gebukt onder grote werkloosheid. Ook Anton de Kom had destijds geen vaste baan meer. Hij was namelijk in 1933 uit Suriname verbannen en werd daarna gedwongen om naar Nederland terug te keren. Op deze afbeelding is te zien dat hij in 1933 aanwezig was bij een werklozenbijeenkomst in Amsterdam. Via een werkverschaffingsproject kwam De Kom in 1939 alsnog aan een baan. Deze projecten waren destijds speciaal opgezet om werklozen van werk te voorzien.
De Koms bekendste boek is Wij slaven van Suriname (1934). Hierin bekritiseert hij op felle toon de uitbuiting, het racisme en de koloniale overheersing van Nederland over Suriname. De Kom schreef hiermee als eerste Surinaamse auteur een boek over de geschiedenis van Suriname.
In Zuidoost is er een plein naar Anton de Kom vernoemd, het Anton de Komplein. In 2006 is hier ook een standbeeld van de antikoloniale schrijver onthuld. Op dit beeld staan zijn dichtregels: ‘Strijden ga ik! Eerst nà d'overwinning kom ik terug…’
Wil je meer weten over Anton de Kom? Klik hier voor meer informatie.
Rechthebbende afbeelding 1: Erven C.A.J. van Angelbeek
Annie M.G. Schmidt
1936
Carrière
Op 20 mei 1911 werd Annie M.G. Schmidt geboren in het Zeeuwse dorp Kapelle. Al van jongs af aan schreef zij kleine gedichtjes. Na het afronden van haar middelbare school volgde Schmidt een opleiding tot assistente leeszaal. In 1936 solliciteerde zij naar een baan als assistente bij de Amsterdamse Nutskinderleeszaal aan de Wijdesteeg achter de Dam. Nadat zij de baan kreeg, verhuisde zij naar Amsterdam. Zoals op deze archiefkaart te zien is, woonde Schmidt destijds op ´diverse adressen´ in de stad: in de Jan Luijkenstraat en in pensionnetjes aan het Olympiaplein en aan de Weteringschans.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog solliciteerde Annie M.G. Schmidt naar een baan als directeur van de bibliotheek in het Zeeuwse Vlissingen en vertrok zij uit Amsterdam. Zij bleef echter terugverlangen naar de stad.
Na de oorlog keerde Schmidt daarom weer terug naar Amsterdam. Vanaf 1946 was zij werkzaam bij de Amsterdamse krant Het Parool en startte zij met haar schrijverscarrière. Bij deze krant maakte zij kennis met illustrator Fiep Westendorp. Samen maakten zij vele verhaaltjes over Jip en Janneke, die dagelijks in de krant verschenen. Hierna volgde een succesvolle levenslange samenwerking. Haar bekendste werken zijn de verhalen van Jip en Janneke, Pluk van de Petteflet, Floddertje en Otje. Naast kinderboeken schreef Schmidt ook veel columns, gedichten en versjes.
Archiefkaart
Vanaf 1 januari 1850 waren alle Nederlandse gemeenten verplicht om hun inwoners te administreren. Sindsdien wordt iedereen in Nederland in het bevolkingsregister geregistreerd. Hierin wordt onder meer de naam, geboortedatum, woonadres, beroep en overlijdensdatum vastgelegd. Tot 1893 werd het Amsterdamse bevolkingsregister in grote boeken opgeschreven. Vanaf 1939 kreeg elke inwoner van de stad een eigen kaart, een zogenoemde persoonskaart.
Op deze archiefkaart van Annie Maria Geertruida Schmidt is af te lezen dat zij op 20 mei 1911 in Kapelle is geboren als dochter van Johannes Daniël Schmidt en Geertruida Maria Bouhuijs. Ook zijn de verschillende adressen zichtbaar, waar Annie M.G. Schmidt zowel in Amsterdam als buiten Amsterdam woonachtig was. Zo is af te lezen dat zij sinds maart 1973 voor meer dan 10 jaar in Frankrijk woonde. Bovendien zijn de verschillende beroepen te zien die Schmidt heeft uitgeoefend. Zo was zij assistente leeszaal, bibliothecaresse, redactrice en schrijfster.
Wil je meer weten over Annie M.G. Schmidt? Klik hier voor meer informatie.
De Tweede Wereldoorlog
15 mei 1940
Op 15 mei 1940 trokken de eerste Duitse troepen Amsterdam binnen, de stad werd bezet. Op deze foto is te zien hoe Duitse bezettingstroepen op de Dam rijden. Het grote gebouw op de achtergrond is het Koninklijk Paleis.
Aan het begin van de oorlog moest het leven zoveel mogelijk normaal blijven, maar er waren natuurlijk wel veranderingen merkbaar. De Duitse bezetter liep zichtbaar over straat, allerlei Duitse instellingen kwamen naar de stad toe en de klokken moesten gelijk gezet worden met de Duitse zomertijd. Naarmate de oorlog verder vorderde, veranderde het dagelijks leven in de bezette gebieden steeds meer.
Bekijk het thema Tweede Wereldoorlog voor meer bronnen over de Duitse bezetting van Amsterdam.
Wil je meer weten over de Tweede Wereldoorlog? Klik hier voor meer informatie over de Tweede Wereldoorlog.
Anne Frank
14 april 1942
Op politiebureaus worden dagrapporten bijgehouden, waarin alle meldingen en gebeurtenissen worden opgenomen: diefstallen, ruzies, overtredingen etc. Ook tijdens de oorlog werden deze rapporten bijgehouden. De rapporten zijn bewaard gebleven en vormen een interessante bron.
In het rapport van 14 april 1942 kunnen we lezen dat Anne Frank, 12 jaar oud, aangifte doet van de diefstal van haar fiets (rechtsboven op de pagina). De fiets werd een dag eerder gestolen voor haar woning aan het Merwedeplein 37, tussen twaalf en twee uur.
Anne kreeg op 29 juni 1942, voor haar dertiende verjaardag, haar later wereldberoemde roodgeruite dagboek cadeau. In haar dagboek klaagt Anne op 24 juni 1942 over de diefstal van haar fiets enkele maanden eerder: 'Ik wou dat ik niet naar school moest, m’n fiets is in de paasvakantie gestolen en die van moeder heeft vader bij christelijke kennissen in bewaring gegeven. Maar gelukkig nadert de vakantie met rasse schreden, nog een week en het leed is geleden.'
Wil je meer weten over Anne Frank? Klik hier voor meer informatie.
Haven van Rotterdam
1946 — 1949
De machtige positie die Amsterdam eeuwenlang innam, had de stad vooral aan zijn haven te danken. Tot grote ergernis van Amsterdam verloor de stad na de Tweede Wereldoorlog echter zijn positie als belangrijkste haven aan Rotterdam. Destijds werd er zelfs geprobeerd om door middel van publicaties als brochures en advertenties de reputatie van Amsterdam als haven- en handelsstad te verbeteren.
Zo is hier een Engelstalige brochure van De Vereeniging ‘De Amsterdamsche Haven’ te zien, waarin de haven wordt aangeprezen als “Amsterdam your shipping port.” Daarnaast worden in deze brochure de goede voorzieningen en verbindingen van de haven voor propagandadoeleinden benadrukt.
Ondanks de vele inspanningen slaagde Amsterdam er niet in om de status van belangrijkste Nederlandse haven terug te winnen. In 1962 werd Rotterdam zelfs de grootste haven ter wereld. De Amsterdamse haven bleef echter nog steeds van bijzonder groot belang. Zo werd de haven voortaan als grote doorvoerhaven gebruikt en werden vanaf hier producten naar het achterland vervoerd.
Wil je meer weten over de Haven van Rotterdam? Klik hier voor meer informatie.
Indonesië
27 december 1949
Vanaf 1815 was Indonesië een Nederlandse kolonie, genaamd Nederlands-Indië. Na de Tweede Wereldoorlog riepen leiders als Soekarno en Mohammad Hatta de onafhankelijkheid van Indië uit en eisten zij een vrije staat, Indonesië. Deze Republiek Indonesië werd echter niet door Nederland erkend. Vanaf 1945 probeerde Nederland door onderhandelingen, geweld en oorlogsvoering om het vroegere koloniale gezag herstellen. Als gevolg hiervan vielen er van 1945 tot 1949 ruim honderdduizend doden aan Indonesische kant. Aan Nederlandse kant stierven zo’n vijfduizend militairen en duizenden burgers.
Na internationale druk erkende Nederland pas in 1949 de onafhankelijkheid van Indonesië. Op 27 december 1949 werd de soevereiniteitsoverdracht in Amsterdam getekend, zoals op deze foto te zien is. Bij deze plechtige bijeenkomst in het Koninklijk Paleis waren regeringsafgevaardigden uit zowel Indonesië als Nederland aanwezig, waaronder de toenmalige koningin Juliana.
Wil je meer weten over Indonesië? Klik hier voor meer informatie.
Erasmus
1950
Desiderius Erasmus werd geboren rond 1469 en was een zoon van een ongetrouwde priester en zijn huishoudster. Erasmus was een vooraanstaand humanist en schrijver. In het humanisme draait het om het mens-zijn en streven humanisten als Erasmus naar kritisch denken. Zijn bekendste werk is Lof der Zotheid (1509), waarin hij de Rooms-Katholieke Kerk op satirische manier bekritiseerde. Hij wordt ook wel beschouwd als een van de belangrijkste denkers van Europa.
Op deze foto is een schoolklas uit 1950 te zien, dat zich bij het standbeeld van Erasmus heeft verzameld. In zijn rechterhand houdt Erasmus een boek vast. Dit beeld staat bij de hoofdingang van het Vossius-Gymnasium. Onder het beeldhouwwerk staat de tekst 'Qui vitat molam, vitat varitam', 'Hij die de molen vermijdt, vermijdt het meel.' Dit betekent: 'Wie niet werkt, krijgt geen resultaat.'
Wil je meer weten over Erasmus? Klik hier voor meer informatie.
Kolen en gas
1953
Met de introductie van steenkool in de negentiende eeuw werd het gemakkelijker en goedkoper om energie te produceren. Steenkool verving de tot destijds veelgebruikte brandstoffen hout en turf voor de verwarming van huizen en eten. Ook in Amsterdam was er grote behoefte aan nieuwe centrales voor het verwarmen van de stad. Zo werd in 1953 een nieuw complex voor het Gemeente-Energiebedrijf Amsterdam aan de Nieuwe Hemweg geopend. In deze centrale werden zowel kolen als aardgas gestookt.
Eind december 1974 werden in Limburg de mijnen definitief gesloten. Hierna ging Nederland over op een nieuwe energiebron, gas. Steenkool is namelijk een van de meest vervuilende fossiele brandstoffen. Sinds december 2019 is daarom ook de kolencentrale aan de Nieuwe Hemweg gesloten. Voor de toekomst wordt gezocht naar alternatieve duurzame energievormen, zoals wind- en zonne-energie.
Wil je meer weten over kolen en gas? Klik hier voor meer informatie.
De watersnood
1 februari 1953
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 braken tijdens een hevige stormvloed de dijken op meer dan 150 plaatsen in Zeeland, West-Brabant en Zuid-Holland. Zo’n 200.000 hectare land overstroomde en bijna 1900 mensen overleefden het niet. Deze nationale ramp liet de kwetsbaarheid van Nederland zien voor wateroverlast en overstromingen vanuit de zee en rivieren.
Vanuit Amsterdam kwam de hulp voor de getroffen bewoners snel op gang. Zo organiseerde het Rode Kruis op 2 februari een grote inzamelingsactie voor goederen als kleding en schoenen. Amsterdammers gaven massaal aan deze oproep gehoor en er werden veel goederen gedoneerd, zoals te zien is op de eerste afbeelding.
Daarnaast droegen veel inwoners uit Amsterdam bij aan de nationale inzameling voor de Watersnoodramp. Op de tweede afbeelding is te zien dat een groot aantal Amsterdammers zich bij het verkooppunt voor certificaten van het Nationaal Rampenfonds had verzameld. In ruil voor hun donatie ontvingen zij een certificaat van harte-plicht, zoals op de derde afbeelding is weergegeven.
Wil je meer weten over de Watersnood? Klik hier voor meer informatie.
Rechthebbende afbeelding 1: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG)
De televisie
15 oktober 1954
Voordat in iedere Nederlandse huiskamer een televisie stond, luisterde men veel naar de radio voor nieuws, muziek en vermaak. Vanaf 1948 startte de firma Philips in Nederland met het promoten van televisietoestellen. Dit waren nog erg dure tv’s met een klein scherm en zwart-witbeeld. Op de eerste foto is een Philips-stand met televisies te zien op de Firato-beurs in oktober 1954. Hier liet men de nieuwste televisiemodellen zien en probeerde deze aan de man te brengen.
Ook warenhuis De Bijenkorf verkocht destijds televisies. Zo is op de tweede afbeelding een advertentie uit juni 1965 te zien voor een Sony draagbare tv voor 875 gulden, ongeveer 400 euro.
Pas rond 1970 bezat vrijwel elk huishouden een eigen televisie en hadden sommige mensen al een kleuren-tv. De televisie zorgde voor ontspanning, maar leidde ook tot discussies over omstreden onderwerpen als jeugdcultuur en het koningshuis.
Wil je meer weten over de televisie? Klik hier voor meer informatie.
Rechthebbende afbeelding 1: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG)
De gastarbeiders
1960 — 1977
In de jaren zestig van de twintigste eeuw groeide de Nederlandse economie hard. Nadat in de jaren 1950 circa 350.000 Nederlanders emigreerden naar Nieuw-Zeeland, Australië en Canada, was er een groot tekort aan industriearbeiders. Grote bedrijven als Philips en de Hoogovens kwamen handen te kort en zochten naar alternatieven. Zij gingen op zoek naar tijdelijke arbeiders uit het buitenland, zogenoemde 'gastarbeiders' vanwege hun tijdelijke aanwezigheid.
Ook in de Amsterdamse industrie en haven bestond er destijds een groot arbeiderstekort, dat met tijdelijke arbeiders moest worden opgelost. Zo zijn op deze foto twee Marokkaanse gastarbeiders te zien die werkzaam waren bij de scheepswerf van de Nederlandse Dok en Scheepsbouw Maatschappij (NDSM).
Wil je meer weten over de gastarbeiders? Klik hier voor meer informatie.
Rechthebbende afbeelding: Erven Cor Jaring
Marga Klompé
1962
Op 16 augustus 1912 werd Marga Klompé geboren in Arnhem. Na de Tweede Wereldoorlog begon zij haar politieke carrière bij de Katholieke Volkspartij. In 1956 werd Klompé de eerste vrouwelijke minister van Nederland. Als minister van Maatschappelijk Werk zorgde zij onder meer voor maatschappelijke dienstverlening en de Armenwet. In het kader hiervan bezocht zij in 1962 een werkwoning en een maquette in Osdorp (Nieuw-West), zoals op deze foto te zien is.
Daarnaast droeg Klompé in 1963 bij aan de totstandkoming van de Algemene Bijstandswet (ABW). Met deze wet werd voor het eerst het recht op bijstand vastgelegd. Zo kwam de armenzorg in handen van de overheid, terwijl dit voorheen door kerken en particuliere instellingen werd geregeld. Hiermee was Klompé een van de grondleggers van de verzorgingsstaat, die tegenwoordig nog als onderdeel van het socialezekerheidsstelsel bestaat.
Wil je meer weten over Marga Klompé? Klik hier voor meer informatie.
Het Oranjegevoel
21 juni 2000
Alhoewel ‘Oranje’ in de zeventiende en achttiende eeuw vaak een politieke betekenis had, speelt het tegenwoordig vooral een niet-politieke, verbindende rol. ‘Oranje’ geeft Nederlanders namelijk het gevoel dat zij met elkaar verbonden zijn. Bij belangrijke sportwedstrijden komt het Oranjegevoel bij veel mensen naar boven. Zo versieren zij de straten oranje en dragen zij uitbundige oranje accessoires.
Vanaf 1974 steeg het Oranjegevoel enorm, omdat het Nederlands elftal de finale van het Wereldkampioenschap voetbal bereikte. Ook in de zomer van 2000 heerste er in Amsterdam een groot Oranjegevoel tijdens het Europees Kampioenschap, waarbij enkele wedstrijden in de Amsterdam Arena werden gespeeld. Op deze afbeelding is de grote feestvreugde bij oranje supporters te zien nadat Nederland de kwartfinale tegen Frankrijk had gewonnen.
Wil je meer weten over het Oranjegevoel? Klik hier voor meer informatie.

Maria van Bourgondië

De Hanze

De Opstand

Willem van Oranje

Hugo de Groot

Christiaan Huygens

De Atlas Maior van Blaeu

Spinoza

Michiel de Ruyter

VOC en WIC

De Beemster

Sara Burgerhart

Slavernij

De patriotten

Napoleon Bonaparte

Koning Willem I

De eerste spoorlijn

De Grondwet

Max Havelaar

Vincent van Gogh

Het Kinderwetje van Van Houten

Rembrandt

Het Caribisch gebied

Willibrord

De Eerste Wereldoorlog

Aletta Jacobs

Anton de Kom

Annie M.G. Schmidt

De Tweede Wereldoorlog

Anne Frank

Haven van Rotterdam

Indonesië

Erasmus

Kolen en gas

De watersnood

De televisie

De gastarbeiders

Marga Klompé

Het Oranjegevoel
Van Pest tot Corona
Pesthuis
1652 — 1653
Tot ver in de zeventiende eeuw dook de pest in Amsterdam geregeld op. Aangezien de pest extreem besmettelijk was, probeerde men verdere verspreiding zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom werden Amsterdammers die met het virus besmet waren, ondergebracht in een Pesthuis net buiten de stad. De mensen die besmet waren, werden pestlijders genoemd.
In 1630 werd een nieuw Pesthuis gebouwd bij de Overtoomsevaart, ter hoogte van de huidige Tweede Constantijn Huygensstraat. De pestlijders werden door middel van bootjes over de zogenoemde Pestsloot naar het Pesthuis gebracht, zoals te zien is op deze prent.
Amsterdam in de ban
1663
De pest trof Europa voor het eerst in de veertiende eeuw. In een paar jaar tijd stierf meer dan een kwart van de Europese bevolking aan de ziekte. Ook Amsterdam werd niet gespaard.
Tijdens de laatste zware pestepidemie, van 1663-1664, vielen er bijna 25.000 doden, ruim tien procent van de toenmalige stadsbevolking. Uit angst voor besmetting verbood het Italiaanse Piacenza in 1663 mensen die in Amsterdam waren geweest de toegang tot de stad.
Piacenza vaardigde op 20 november 1663 een ban op Amsterdam uit. De geestelijkheid en wereldlijke machthebbers kondigden af dat niemand die in Amsterdam of het omliggende gebied was geweest de stad in mocht. Ook mochten geen beesten of koopwaar die uit Amsterdam of omstreken afkomstig waren in Piacenza ingevoerd worden. Daarop stond de doodstraf en onmiddellijke inbeslagname van goederen.
Begrafenisstoeten pest
1665
In de welvarende zeventiende eeuw was het toenemende wereldwijde handelsverkeer een grote stimulans voor de economie. Hier was echter een keerzijde aan verbonden. Zo leidde dit er ook toe dat besmettelijke ziekten zich in de havenstad Amsterdam snel konden verspreiden. In de stad waren hierdoor ook regelmatig pestepidemieën. Het ging hier vaak om de builenpest, die door besmette rattenvlooien verspreid werd.
Amsterdam werd getroffen door pestepidemieën in 1599, 1601/1602, 1617, 1624, 1635/1636, 1655/1656 en ten slotte in 1663/1664. De pest zorgde ervoor dat de gehele samenleving ontregeld werd. Veel stadsbewoners ontvluchtten uit angst Amsterdam. Daarnaast vielen er als gevolg van de ziekte vele doden. Tijdens iedere pestepidemie overleed meer dan 10% van de bevolking. Op deze prent zijn meerdere begrafenisstoeten op de Dam te zien die overledenen aan de pest naar kerkhoven brachten.
Leprozenhuis
1765
In de 14e eeuw kende Amsterdam een hoogtepunt van de bacteriële infectieziekte lepra. Dit was een zeer besmettelijke ziekte en zorgde onder meer voor zwellingen en vlekken op de huid. Hierdoor hadden sommige Amsterdammers ernstige vormen van mismaaktheid. Lepra kende een zeer traag verloop en was zelden dodelijk.
De mensen die aan deze ziekte leden, werden leprozen genoemd. Vanwege hun besmettelijkheid waren leprozen niet welkom in Amsterdam. Zij werden daarom verzorgd in een tehuis buiten de stadswallen, het Leprozenhuis op het tegenwoordige Mr. Visserplein. Op de eerste prent zijn leprozen op de binnenplaats van dit tehuis te zien. Op de tweede afbeelding is daarnaast duidelijk te zien dat het Leprozenhuis was afgezonderd en buiten de stad was gevestigd.
Het Leprozenhuis behoorde destijds tot de liefdadigheidsinstellingen van Amsterdam. Deze instellingen werden door de stad financieel ondersteund, onder andere door de schenking van stukken land. Op de kaart op de derde afbeelding is een van de landerijen te zien die het Leprozenhuis in de stad bezat.
Naarmate het aantal leprozen in Amsterdam daalde, werden in het Leprozenhuis onder meer krankzinnigen en ouderen gehuisvest. In 1859 werd het Leprozenhuis opgeheven en gesloopt. De Leprozenpoort is bij de afbraak gespaard gebleven en verplaatst naar de Sint Antoniesluis 21-24. Tegenwoordig kan je deze poort, zoals afgebeeld op de vierde prent, hier nog steeds bewonderen.
Koepokinenting
1803
In 1798 werd een vaccinatie tegen de pokken ontdekt, de koepokinenting. Dit was een inenting met de koepokken, een infectie op de uiers van koeien. Als je hiermee ingeënt werd, werd je namelijk ook immuun voor de menselijke variant. Het woord vaccinatie is zo ook afgeleid van het woord 'vacca,' dat in het Latijns 'koe' betekent.
In Amsterdam werd in 1800 de eerste persoon met dit koepokkenvaccin ingeënt. Op de eerste afbeelding is een voorbeeld van een vaccinatiebewijs tegen pokken te zien.
Vooral bij de maatschappelijke elite was de koepokinenting direct een groot succes. De onderste lagen van de samenleving koesterden echter nog lange tijd wantrouwen tegen de vaccinatie. Het Amsterdamsch Genootschap ter Bevordering der Koepok-inenting voor Minvermogenden zette zich vanaf 1803 in om de armere Amsterdammers ook te laten meeprofiteren van de koepokinenting. Op de tweede afbeelding is het (koepok)kastje te zien, waarin de administratie van dit genootschap werd bewaard.
Verschijnselen Aziatische cholera
1832
In 1832 bereikte de eerste cholera-epidemie Nederland. Ook Amsterdam bleef niet gespaard. Vooral in arme Amsterdamse buurten, waar mensen in kleine woningen dicht op elkaar leefden, raakten veel stedelingen besmet en overleden.
Op dit pamflet kon de Amsterdamse bevolking lezen welke verschijnselen behoorden tot de Aziatische Cholera. Choleralijders kregen bijvoorbeeld last van krampen, braken en diarree. Daarnaast verslechterden hun uitwendige zintuigen. Zo verminderde hun gehoor en nam hun smaak en reuk af. Bovendien kreeg de zieke een bleke, blauwachtige kleur en was het lichaam ijskoud.
Als iemand vermoedde besmet te zijn met het choleravirus, kon hij de instructies voor de voorlopige behandeling van de Aziatische cholera opvolgen. Voor zieken die last hadden van bovenstaande verschijnselen volgde de dood echter al vaak na een paar uur. Ongeveer veertig procent van alle choleralijders overleed.
Voorlopige behandeling Aziatische cholera
1832
In de negentiende eeuw vielen door de heersende cholera-epidemie veel slachtoffers. Op dit pamflet uit 1832, het eerste cholerajaar, staan instructies voor de voorlopige behandeling van de Aziatische cholera. Deze instructies moesten Amsterdammers opvolgen als zij besmet waren geraakt. Zij werden ook wel choleralijders genoemd.
Dit pamflet was afkomstig van de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht. Deze commissie was in 1796 door de gemeenteraad ingesteld om de gezondheidszorg te verbeteren. Het was destijds voor het eerst dat de staat zich hiermee ging bemoeien.
Volgens het pamflet zou bij het vermoeden van een cholerabesmetting direct een geneesheer moeten worden gehaald. Ondertussen zou de zieke naar bed moeten gaan met twee wollen dekens en aan weerszijden een kruik met heet water. Daarnaast moest men op de borst een zuurdeegpapje van mosterdpoeder en azijn aanbrengen. Bovendien moesten de buik, borst en rug ingewreven worden met kamfer-brandewijn. Ook moest de choleralijder elk kwartier een aftreksel van kamille en pepermunt drinken.
De eerste drinkwaterleiding
12 mei 1853
Bij de cholera-epidemie in de negentiende eeuw speelde vervuild water een hoofdrol. De meeste Amsterdammers haalden hun water namelijk uit tonnen en ondergrondse bakken, waarin voor consumptie geschikt regenwater zat. Deze ondergrondse waterreservoirs waren echter vaak lek, waardoor in het ongunstigste geval een open verbinding met de naastgelegen beerkuilen kon ontstaan. Met het oog op cholera was dit desastreus.
Bovendien was het grachtenwater vaak erg vervuild. Hierin werd alles waar men vanaf wilde geloosd, zoals afval, dode beesten en menselijke uitwerpselen. Dit vervuilde grachtenwater werd echter nog steeds voor wassen en schoonmaken gebruikt, met alle gevaren van dien. Ook dit water kon namelijk besmet raken.
Rond het midden van de negentiende eeuw kwamen de eerste kleine verbeteringen tot stand. Zo werd in 1851 door particulieren de Duinwater-Maatschappij opgericht. Al in 1854 stroomde er voor het eerst water uit de fontein bij de Willemspoort, ofwel de Haarlemmerpoort bij het Haarlemmerplein. Op de eerste prent is een ontwerp van deze fontein te zien. Dit leidingwater was afkomstig uit de duinen en was veel zuiverder dan het water dat Amsterdammers voorheen tot hun beschikking hadden. Amsterdam werd zo de eerste Nederlandse stad met een waterleiding.
Werkplaatsen, fabrieken en een klein aantal particulieren hadden een rechtstreekse aansluiting op de waterleiding. Op de tweede afbeelding is een ontwerp te zien voor een deel van de waterleiding bij de Goudsbloemgracht, de huidige Willemsstraat. De meeste Amsterdammers moesten echter het schone water bij een van de tientallen tappunten in de stad kopen. Hier werden per dag duizenden emmers verkocht.
Achteraf is gebleken dat de komst van het schone duinwater een grote rol heeft gespeeld bij het verdwijnen van cholera in de stad.
De voordeelen der duin-waterleiding
1854
In 1851 richtten particulieren de Duinwater-Maatschappij op. Zij wilden hiermee het schone duinwater naar de stad brengen. Het water in de grachten was namelijk te smerig om te drinken. Ook het drinken van regenwater was niet zonder risico. Zo kon men besmet raken met cholera.
Vanaf 1854 was bij een fontein bij de Willemspoort het eerste drinkwater uit de duinen beschikbaar. Amsterdam werd hierdoor de eerste Nederlandse stad met een waterleiding. Er werden daarnaast abonnementen op de waterleiding afgesloten. Vanwege zeer grote afname was er echter al snel behoefte aan uitbreiding. Bovendien waren er veel klachten over de levering van het duinwater door de particuliere Duinwater-Maatschappij.
De gemeente probeerde deze problemen op te lossen door met de Duinwater-Maatschappij te onderhandelen. Dit leidde echter niet tot de gewenste resultaten. In 1896 werd daarom door het stadsbestuur besloten om over te gaan tot gemeentelijke exploitatie van de waterleiding met de opzet van de Gemeentewaterleidingen.
In deze brochure van de Gemeentewaterleidingen werden de voordelen van de duinwaterleiding uiteengezet. Hiermee probeerde de gemeente Amsterdammers te overtuigen voor het gebruik van het schone duinwater uit de Gemeentewaterleidingen. Zo werd in de brochure onder meer reclame gemaakt voor een ‘draagbaar dampbadtoetsel’ in de badkamer.
Koppermaandag
1861
In de 14e eeuw raakten veel Amsterdammers besmet met de bacteriële infectieziekte lepra. De mensen die aan deze ziekte leden, werden leprozen genoemd.
Leprozen waren vanwege hun besmettelijkheid niet welkom in Amsterdam en werden buiten de stadswallen in het Leprozenhuis verzorgd. Uit angst voor verdere verspreiding van de ziekte was het voor de leprozen slechts een keer per jaar toegestaan om zich in de stad te begeven. Dit was op Koppermaandag, de eerste maandag na Driekoningen. Op deze prent is hun ommegang op de Dam weergegeven.
Koppermaandag was een Amsterdamse feestdag, waarbij er veel aandacht werd geschonken aan de arme en zieke inwoners van de stad. Het woord is afgeleid van het woord 'kopperen,' dat zoiets als 'smullen, drinken en feestvieren' betekent. Op Koppermaandag werd er namelijk tijdens het Kopperfeest ’s avonds veel gegeten en gedronken. Daarnaast werd er door leden van verschillende gilden gebedeld.
Ook de leprozen mochten 'kopperen' op Koppermaandag. In een optocht liepen zij door de stad en zamelden zij geld in voor hun verzorging in het Leprozenhuis. Bovendien kregen de leprozen twee maaltijden van de stad aangeboden.
Aangezien men destijds vermoedde dat lepra zeer besmettelijk was, moesten de leprozen altijd goed herkenbaar zijn voor de overige stadsbewoners. Zij moesten daarom tijdens hun jaarlijkse optocht speciale kleding dragen en stok meenemen, waarmee zij iets konden aanwijzen als zij dit wilden kopen. Hierdoor konden de leprozen afstand tot de overige Amsterdammers bewaren.
Daarnaast is op de prent te zien dat de leprozen een houten voorwerp in hun hand vasthouden. Dit wordt een Lazarusklepper genoemd. Met deze kleppers werden omstanders gewaarschuwd om niet dichtbij de leprozen te komen.
Aangezien de jaarlijkse optocht voor overlast in de stad zou hebben gezorgd, werd deze in 1604 verboden.
Kaart gezondheidstoestand 1856-1860
1863
Op deze kaart is de gezondheidstoestand van Amsterdam tussen 1856 en 1860 zichtbaar. Hierop wordt de sterfte als gevolg van enkele besmettelijke ziekten weergegeven in elk van de 50 buurten, waarin de stad destijds verdeeld was. Zo is onder meer de sterfte aan tyfus en ‘fluxus alvinus’ (de Latijnse term voor diarree) aangegeven.
Uit deze kaart blijkt dat er in deze periode een groot aantal Amsterdammers is bezweken aan tyfus. Per buurt varieerden de sterfgevallen ongeveer tussen de 50 en 180 doden. In buurt rondom de Nieuwe Prinsengracht vielen bijvoorbeeld de meeste doden ten gevolge van tyfus, terwijl het sterftecijfer in de Plantagebuurt relatief laag lag.
Cholerakaart
1866
In de negentiende eeuw werd Amsterdam getroffen door cholera. De ziekte bereikte de stad door besmette scheepslieden en werd verspreid doordat uitwerpselen van de zieken terechtkwamen in het water dat door de Amsterdammers gedronken werd.
De hygiëne in vooral de arme buurten van Amsterdam was jammerlijk: het vuil lag in hopen op straat en de grachten werden als open riolen gebruikt. Men vermoedde wel een relatie tussen de 'kwalijke dampen' die opstegen uit de grachten en het vuil, maar waardoor de cholera precies veroorzaakt werd was nog niet bekend.
Op deze kaart uit 1866 is de verspreiding van de cholera-epidemie van dat jaar over vijftig buurten van Amsterdam aangegeven. De cirkeldiagrammen tonen het aantal sterfgevallen per week in elke buurt, van 1 juni 1866 tot en met 18 oktober 1866. Het aantal is er met rode inkt bijgeschreven. Verder is ook de totale bevolking die de buurt eind mei 1866 telde opgetekend, met daaronder het totale sterftepercentage. In een deel van de Jordaan, aangeduid als QQ, stierf tijdens deze epidemie 9,6 procent van de oorspronkelijke 10.401 bewoners.
Heilwensch
1866
Tussen 1832 en 1867 werd Amsterdam getroffen door vier grote cholera-epidemieën. Tijdens de epidemie van 1866 stierven er ongeveer 1100 Amsterdammers aan cholera. Amsterdam telde destijds zo’n 250.000 inwoners. Als gevolg van deze epidemie stierf dus ongeveer 0,5 procent van de bevolking.
Naar aanleiding van deze laatste cholera-epidemie werd een ‘Heilwensch’ onder de inwoners van Amsterdam verspreid. Een heilwens is het uitspreken van de wens dat het met iets of iemand goed zal gaan.
Op deze afbeelding is een 'Vertroostende Heilwensch' te zien, die aan de burgers en inwoners van koopstad Amsterdam was opgedragen door de rondbrengers van de Nieuws-Bode. Dit was een nieuwsblad van (slechts) vier pagina’s, dat wekelijks door de stad verspreid werd. In de heilwens werd de hoop uitgesproken dat Amsterdam snel verlost zou worden van de cholera-epidemie en weer een gezonde stad zou worden.
Het plan van Outshoorn
1867
In 1866 heerste er een grote cholera-epidemie in Amsterdam. Vele inwoners bezweken aan het virus. Bij deze epidemie speelde vervuild water een hoofdrol. Om een nieuwe cholera-epidemie in de toekomst te voorkomen, gaf de Amsterdamse Gezondheidscommissie ingenieur Cornelis Outshoorn de opdracht om een plan voor de verversing van het Amsterdamse grachtenwater te maken.
Watervervuiling was al sinds de middeleeuwen een bekend probleem in de binnenstad. De grachten werden gebruikt als openbaar vuilnisvat en het water werd niet ververst. Vanaf de zestiende eeuw vertrokken welgestelde Amsterdammers vanwege de ondragelijke stank zelfs naar hun huizen buiten de stad.
In 1887 ontwierp Outshoorn zijn plan voor de waterverversing van de grachten. Hij stelde voor dat de gele smalle waterlopen op de kaart zouden worden gedempt. De Singelgracht wilde Outshoorn graag gebruiken als bergplaats voor schoon buitenwater. Via doorlaten in de stadswal (letter N t/m V) zou het schone water de grachten bereiken. Het plan van Outshoorn is echter nooit uitgevoerd.
Desondanks is dit waterverversingplan een goed voorbeeld hoe de cholera-epidemie Amsterdam ook vooruitgang bracht. Zo waren riolering, waterleiding en opvattingen over hygiëne veelal een direct gevolg van deze epidemie.
Waarschuwing mazelen
13 november 1883
In de negentiende en twintigste eeuw raakten veel Amsterdammers besmet met de mazelen. Mazelen wordt veroorzaakt door het mazelenvirus en is een van de meest besmettelijke ziekten. De eerste ziekteverschijnselen bestaan onder meer uit hoesten, koorts, neusverkoudheid. Een aantal dagen later ontstaan er daarnaast rode vlekjes.
Vanwege de besmettelijkheid van het virus werden vaak ook buurtbewoners op de hoogte gebracht van een mazelenbesmetting. Zo is op de eerste afbeelding een aanplakbiljet uit 1883 te zien, waarop voorbijgangers voor de mazelen werden gewaarschuwd.
Aanleg riolering
1884
Sinds de uitbraak van cholera was er een groep vooruitstrevende artsen die zich richtte op het wegnemen van de oorzaken van cholera. Deze groep werd 'de hygiënisten' genoemd. Zij onderzochten enerzijds het verband tussen het voorkomen van ziekte en anderzijds de hygiënische omstandigheden waaronder men leefde. Volgens hen bestond er een relatie tussen cholera en armoede, waardoor ook de meeste choleradoden in de meest vervuilde wijken vielen.
Halverwege de negentiende eeuw was de hygiënische toestand van Amsterdam op een dieptepunt beland. Dit zette vooral particulieren aan het denken en zorgde vanaf omstreeks 1850 voor de eerste kleine verbeteringen. Een van deze ondernemende individuen was de Amsterdamse arts Samuel Sarphati, die graag de volksgezondheid en volkswelvaart wilde verbeteren. Zo zorgde hij onder meer voor het stimuleren van de stedelijke vuilverwerking. Sarphati ontving namelijk in 1847 een vergunning voor het ophalen van vuilnis, menselijke uitwerpselen en as uit open haarden.
Na 1880 ging ook het stadsbestuur zich meer voor deze problemen inzetten. Zo werd de vuilafvoer verbeterd en werden de grachten schoongehouden. Daarnaast vormde de aanleg van een ondergrondse riolering vanaf 1883 een belangrijk onderdeel van deze grote schoonmaakbeurt in de stad. Op deze foto is te zien hoe in 1884 aan de Nieuwezijds Voorburgwal riolering wordt aangebracht. Omstreeks 1930 waren bijna alle huizen in Amsterdam op het riool aangesloten. Pas in 1970 waren ook alle grachtenpanden hierop aangesloten.
Mede door het verband dat de hygiënisten tussen cholera en armoede legden, werden de hygiënische omstandigheden in Amsterdam verbeterd. Dit is de volksgezondheid ten goede gekomen en zorgde voor een afname van cholerapatiënten.
Kaart besmettelijke ziekten
oktober 1898
In de negentiende eeuw heersten in Amsterdam verschillende besmettelijke ziekten, zoals mazelen, roodvonk, difterie en tyfus. Op deze kaart van de Amsterdamse Gezondheidsdienst uit oktober 1898 is te zien waar een besmettelijke ziekte geconstateerd was. Met gekleurde stippen zijn de verschillende ziekten op de kaart ingetekend. Hieruit blijkt dat destijds vooral de mazelen (rood) en difterie (geel) in Amsterdam heersten.
Bij de verspreiding van besmettelijke ziekten speelden onhygiënische woonomstandigheden en bevolkingsdichtheid een belangrijke rol. Zo is op deze kaart ook te zien dat er onder andere in de Jordaan en Kinkerbuurt veel uitbraken waren. In rijkere buurten, zoals de grachtengordel en rondom het Vondelpark, waren daarentegen weinig besmettingen.
Consultatiebureau voor tuberculosebestrijding
1900
In Nederland was het consultatiebureau het voornaamste wapen in de strijd tegen tuberculose. Op deze brochure van de Amsterdamse Vereniging tot bestrijding der Tuberculose is zo ook de volgende leus te lezen: 'Wij vechten! Vecht u met ons mee? De vijand is: de t.b.c.'
Artsen gaven in consultatiebureaus gratis spreekuren en er kon aan de hand van röntgenstralen diagnostisch onderzoek worden verricht. Mede hierdoor konden tbc-patiënten worden opgespoord. Indien nodig gaf het bureau adviezen en/of materiële ondersteuning, zoals extra voeding of beddengoed. Het consultatiebureau zorgde er bovendien voor dat (eventuele) met tbc besmette contacten werden opgespoord.
Op deze brochure is een prent van het consultatiebureau aan de Vijzelgracht te zien. In de folder werd duidelijk gemaakt dat er dringende behoefte was aan een nieuw en ruimer consultatiebureau. In 1907 werd daarom een nieuw consultatiebureau op de Noordermarkt geopend. Amsterdam telde zo in het begin van de twintigste eeuw twee consultatiebureaus, aan de Vijzelgracht en op de Noordermarkt.
Pokkenbriefje
1913
In de achttiende eeuw werd Amsterdam hard getroffen door pokkenepidemieën. Hierbij raakten vooral kinderen besmet met het virus. Als een kind van de pokken herstelde, was het voor de rest van zijn leven immuun voor de ziekte. Velen overleefden de ziekte echter niet. Zo stierf één op de tien kinderen voor zijn of haar tiende jaar aan de pokken.
In 1798 werd een vaccinatie tegen de pokken ontdekt, de koepokinenting. Deze bleek effectief en verminderde het aantal (jonge) slachtoffers. In 1823 werd daarom voor schoolgaande kinderen een vaccinatieplicht ingevoerd. Alle kinderen moesten destijds in bezit zijn van een inentingsbewijs tegen de pokken, het zogenoemde 'pokkenbriefje.' Op deze afbeelding is een voorbeeld van zo’n pokkenbriefje te zien.
'Verboden toegang pokken'
1916
In de achttiende eeuw was de pokken de meest bedreigende ziekte in Amsterdam. Het virus verspreidde zich via de luchtwegen en heerste vooral onder kinderen. In 1798 werd een vaccinatie voor de ziekte ontdekt, de koepokinenting. Dit was een inenting met de koepokken, waardoor mensen immuun werden voor de menselijke variant. Desondanks bleef de ziekte in Amsterdam regelmatig de kop opsteken.
Op deze foto uit omstreeks 1916 zijn een arts en verpleegsters te zien bij de pokken-barak van het Wilhelmina Gasthuis aan de Eerste Helmersstraat. Aangezien de met pokken besmette patiënten apart van de overige patiënten van het ziekenhuis moesten worden behandeld, zaten zij in een loods in quarantaine. Twee verpleegsters waarschuwen voor de besmettelijke ziekte met behulp van een bord met het opschrift 'Verboden toegang pokken.'
Kinkhoest-barak
1916
Kinkhoest is een zeer besmettelijke luchtweginfectie. Mensen die besmet raken, hebben vaak klachten als koorts, verkoudheid en hoesten. Omstreeks 1916 was kinkhoest bij jonge kinderen een van de belangrijkste doodsoorzaken. Zo stierven er tussen 1907 en 1916 per maand ongeveer 100 kinderen in Amsterdam als gevolg van kinkhoest.
Op deze foto uit 1916 zijn verpleegsters met kinderen in de kinkhoest-barak van het Wilhelmina Gasthuis te zien. Om een verdere uitbraak van de infectieziekte te voorkomen, werden kinkhoestpatiënten naar een speciale kinkhoest-barak overgeplaatst en werden hun contacten door isolatie beperkt.
Door de invoering van kinkhoestvaccinaties in 1957 is het aantal besmettingen en kinkhoestslachtoffers aanzienlijk gedaald.
De Spaanse Griep
1918
De Eerste Wereldoorlog was nog maar net voorbij en de volgende catastrofe stond al voor de deur: de Spaanse griep. Hoewel de griep uit de Verenigde Staten afkomstig was, werd er in de Spaanse media voor het eerst uitvoerig over bericht, waarna het de naam 'Spaanse Griep' kreeg. De grieppandemie zou de geschiedenis ingaan als de snelst verspreide besmettelijke ziekte die men tot dan toe had meegemaakt. In minder dan twee jaar vielen over de hele wereld naar schatting 20 tot 40 miljoen slachtoffers. Het vele verkeer van de huiswaarts kerende soldaten zorgde na de wapenstilstand van 11 november voor een ruime verspreiding.
Ook Nederland bleef niet gespaard. Zo’n 60.000 mensen bezweken in korte tijd. Vooral in Amsterdam en in het noordoosten van Nederland was de ziekte actief. De slachtoffers waren, anders dan bij de bekende griepvarianten, vooral jonge personen met een sterk afweersysteem. De griep verzwakte haar slachtoffers zodat ze vatbaar werden voor een longontsteking en dit werd de meeste fataal. In deze jaren wist men nog niet hoe infectieziekten verspreid werden. De bevolking was bang. Er werden door de overheid algemene adviezen onder de bevolking verspreid. Zo werd het belangrijk geacht om kamers te ventileren, niet met grote groepen mensen in dezelfde ruimte te verblijven en over het algemeen hygiënische voorzorgen in acht te nemen. De advertentiepagina’s van de kranten stonden vol aanprijzingen van middeltjes met een twijfelachtige werking.
Roodvonk-barak
1919
Naast ziektes als pokken en polio heerste in Amsterdam in de twintigste eeuw ook de besmettelijke ziekte roodvonk. Dit is een overwegend mild verlopende ziekte, die vooral bij kinderen tussen de 3 en 6 jaar voorkomt. De eerste ziekteverschijnselen bestaan onder meer uit hoofdpijn, keelpijn, braken en hoge koorts. Daarnaast ontstaan er na een aantal dagen vlekjes op de huid, die lijken op rood kippenvel en als schuurpapier aanvoelen.
Op deze foto uit omstreeks 1919 is een verpleegster te zien, die bij een patiënte in de roodvonk-barak van het Wilhelmina Gasthuis aan het bed staat. Vanwege de besmettelijkheid van de ziekte werden zij in speciale barakken van het ziekenhuis behandeld.
In 1929 was er in Amsterdam een ernstige uitbraak van roodvonk. Met roodvonk besmette patiënten werden destijds ook ondergebracht en verzorgd in de 'Quarantaine Inrichting Zeeburg.'
Emmabloem Collecte
1925
Voor zowel het opsporen van tuberculose als het verplegen van tbc-patiënten in sanatoria was veel geld nodig. Om deze kosten te kunnen dekken, werd onder meer een tuberculose-bloempje door Emma Collectes verkocht. De opbrengst hiervan ging naar verschillende verenigingen voor de bestrijding van tuberculose.
Op de eerste afbeelding is een affiche voor de Emmabloem Collecte op zaterdag 9 april 1925 te zien. Hierop wordt iedereen aangemoedigd om een Emmabloem te kopen om de tuberculoselijders te steunen en om te helpen tuberculose, de grootste vijand van de volksgezondheid, te bestrijden.
Op de tweede foto is te zien hoe in april 1931 meerdere vrouwen deze Emmabloempjes opspelden. Deze collecte was vernoemd naar koningin Emma (1858-1934). Zij zette zich veel in voor goede doelen, in het bijzonder voor de tuberculosebestrijding. Op de derde afbeelding is te zien dat zelfs de motorpolitie Emmabloempjes kocht om aan deze collecte bij te dragen.
Ook in de jaren die volgden, werd de inzamelingsactie van Emmabloem voortgezet. Zo zijn op de vierde foto enkele bewijzen van bijdrage aan de Amsterdamse Vereniging tot bestrijding der tuberculose te zien uit 1962, 1963, 1970 en 1971.
Zonnestraaldag
1929
Naast besmettelijke ziekten als tyfus en difterie heerste in het negentiende-eeuwse Amsterdam ook tuberculose (tbc), ook wel 'de tering' genoemd. Het ging hier vaak om longtuberculose, de meest voorkomende tbc-soort. Aan het eind van de negentiende eeuw was tuberculose zelfs een van de belangrijkste doodsoorzaken.
Omstreeks 1850 verspreidde de ziekte zich in hoog tempo door de stad. Door de industrialisering waren woon- en werkomstandigheden verslechterd en waren fabrieksarbeiders als diamantslijpers en sigarenmakers vaak slecht gevoed. Mede daarom was het aandeel van deze groep en de armere arbeidersklasse onder de slachtoffers van tuberculose relatief groot.
Tuberculose werd in deze periode uitgeroepen tot de nieuwe 'volksvijand nummer één' en er werd gestart met de strijd tegen de ziekte. Op deze afbeelding is een affiche uit de tuberculosebestrijding te zien. Hierop is te lezen dat op 15 juni 1929 de zogenoemde Zonnestraaldag werd gehouden. Dit was vernoemd naar sanatorium Zonnestraal in Hilversum, waar tbc-patiënten verzorgd werden. Een sanatorium is een herstellingsoord voor langdurig zieken. Destijds waren namelijk zonlicht en frisse lucht de enige therapie voor de genezing van deze tbc-patiënten.
Onder het motto 'De sterken voor de zwakken tegen tuberculose!' probeerde men door middel van collecten en giften geld in te zamelen voor de tuberculosebestrijding, in het bijzonder voor de kosten van de verpleging in sanatorium Zonnestraal.
Vaccinatie difterie
maart 1929
Vanaf de negentiende eeuw heerste in Amsterdam de besmettelijke ziekte difterie. Als iemand besmet raakte, kon diegene last krijgen van ernstige ademhalingsproblemen, waaraan iemand kon overlijden.
Vanaf 1923 was er wereldwijd een vaccin tegen difterie beschikbaar. Op deze foto uit maart 1929 is te zien dat veel mensen in de rij staan voor een gratis inenting tegen difterie bij de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst, de huidige GGD.
Na hun vaccinatie ontvingen zij een bewijs van hun inenting. Op de tweede afbeelding is een voorbeeld van een vaccinatiebewijs tegen difterie te zien.
Vakantie voor stadsjeugd
1930
Omstreeks 1900 was de hygiënische situatie erg slecht in overvolle volksbuurten als de Jodenbuurt en de Jordaan. Veel Amsterdamse kinderen groeiden op in armoede, kwamen nauwelijks buiten de stad en waren vaak ziek. Daarnaast heersten destijds besmettelijke ziektes als tuberculose en difterie.
In vakanties gingen welgestelde gezinnen vaak naar zee of buitenplaatsen. Arme stadskinderen bleven echter in de stad. Zij moesten tijdens de vakantie bijvoorbeeld werken of speelden op de vervuilde straten en zwommen in het vieze grachtenwater.
Welgestelde Amsterdammers zetten zich daarom voor deze stadskinderen in, zodat zij vaker tijd in de gezonde buitenlucht konden doorbrengen. Zij organiseerden vakantiekampen, het 'vakantiekinderfeest,' waarbij schoolkinderen uit arme gezinnen één dag tijdens hun vakantie de stad uit mochten. Met dit affiche uit 1930 werd om hulp voor het ‘vakantiekinderfeest’ gevraagd, zodat stadskinderen van de vrije natuur konden genieten.
Quarantaine Inrichting Zeeburg
1930
In 1916 werd door de Amsterdamse Gemeenteraad in het uiterste oosten van Amsterdam, op de Zeeburgerdijk, een herberg als Gemeentelijke Quarantaine Inrichting aangewezen. Hier werden zowel Amsterdammers als migranten opgenomen als zij in aanraking waren gekomen met een besmettelijke ziekte, zoals cholera, roodvonk, de pokken of tyfus.
Zij zaten in verschillende paviljoenen in quarantaine, zodat verdere verspreiding van ziektes in de stad kon worden voorkomen. Op de eerste afbeelding is een van deze paviljoenen zien. Vanaf 1918 werd de inrichting eveneens als ontluizingsinrichting gebruikt.
In 1934 werd de Quarantaine Inrichting vanwege bezuinigingen gesloten. De inrichting werd in 1935 echter weer heropend om kinderen en volwassenen met tuberculose te verplegen.
Openluchtschool
1931
In de negentiende eeuw heerste het idee dat de combinatie van bedrust, veel frisse lucht en zonlicht het herstel van tuberculose zou bevorderen. In sanatoria werden tbc-patiënten volgens een strakke dagindeling daarom veroordeeld tot langdurig nietsdoen.
Rust, reinheid en regelmaat waren hier namelijk erg belangrijk. Zo waren er vaste eetmomenten en meerdere rustmomenten per dag. De tbc-patiënten lagen daarnaast iedere dag een aantal uur in een open lighal zodat zij zoveel mogelijk frisse lucht binnen zouden krijgen.
In het sanatorium golden er bovendien strenge regels. Zo lagen de mannen, vrouwen en kinderen gescheiden en waren de bezoektijden beperkt. De patiënten verbleven vaak jarenlang in het herstellingsoord. Zeker voor kinderen was dit een traumatische ervaring.
Een minder ingrijpend alternatief was de openluchtschool. Ook hier konden zieke kinderen buiten liggen en aansterken. Op de eerste foto is te zien dat kinderen van de Tweede Openbare Openluchtschool hun middagdutje in de buitenlucht doen. Daarnaast kon er op deze school buiten les worden geven, zoals afgebeeld op de tweede foto.
Voor studenten was er een ander alternatief. Zij konden naar het Sanatorium voor Studerenden in Laren. Vanaf maart 1947 werden hier aan tuberculose lijdende studenten verpleegd, terwijl zij tegelijkertijd hun studie konden voortzetten. In dit sanatorium konden zij dus studerend genezen. Er was echter wel voldoende geld nodig om dit te kunnen bekostigen. Op de derde en vierde afbeelding zie je een brochure voor de inzamelingsactie van dit sanatorium.
Doodt de muggen
1937
In 1921 en in de jaren na de Tweede Wereldoorlog werden honderden Amsterdammers getroffen door de ziekte malaria. Vooral in het waterrijke Amsterdam-Noord raakten velen besmet. Hier waren in 1946 ongeveer 4500 besmettingen.
Water speelde een grote rol bij de verdere verspreiding van malaria. Zo was vooral brak water, zoals in het drooggelegde Amsterdam-Noord, een goede voedingsbodem voor malariamuggen. Naarmate het water in de stad steeds zoeter werd, nam ook het aantal besmettingen af. Daarnaast zorgde de komst van een medicijn tegen malaria voor een minder ernstig verloop van de ziekte.
Malaria wordt veroorzaakt door parasieten in de bloedbaan. Deze parasieten worden op de mens overgedragen via een beet van de malariamug. Een beet kan tot ernstige ziekte leiden of soms zelfs dodelijk zijn. De ziekteverschijnselen bestaan onder meer uit koorts, hoofdpijn, spierpijn, diarree en overgeven.
Op deze afbeelding is een brochure uit 1937 te zien van de Gemeentelijke Geneeskundigen en Gezondheidsdienst van Amsterdam, de huidige GGD. Hierin wordt gewaarschuwd voor muggen die malaria overbrengen, de zogenoemde malariamuggen. Daarnaast wordt geadviseerd om alle muggen in huis te doden. Op de tweede afbeelding is te lezen dat dit op twee manieren kan worden gedaan: met een stofzuiger of met een petroleumglas.
In 1970 werd Nederland door de Wereldgezondheidsorganisatie malariavrij verklaard. Dit betekende echter niet dat er helemaal geen infecties meer voorkwamen. Zo namen reizigers uit het buitenland, zoals uit de tropen, malaria vaak mee terug naar Nederland. Tegenwoordig is malaria echter goed te behandelen als de ziekte op tijd wordt ontdekt.
Polio tijdens WOII
1943
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was in Amsterdam het hoofdkwartier van het Duitse leger (de Wehrmacht) gevestigd, het Wehrmachtkommandantur. Op dit affiche is een oproep van de commandant van de Wehrmacht uit 1943 te lezen. Hierin gaf hij aan dat in Amsterdam veel besmettingen waren met het virus dat kinderverlamming veroorzaakte, het polio-virus (in het Duits 'spinale Kinderlähmung').
Vanwege dit heersende polio-virus werden alle leden van de Wehrmacht en hun familie die in Amsterdam verbleven, opgeroepen een aantal regels in acht te nemen om zich tegen de ziekte te beschermen. Zo was het voor hen ten strengste verboden om bioscopen, theaters, concerten en andere evenementen en faciliteiten te bezoeken, waar burgers eveneens toegang tot hadden. Daarnaast mochten zij alleen voor dienstreizen gebruikmaken van elektrische trams. De leden en officieren van de Wehrmacht mochten bovendien alleen plaatsnemen in het voorste rijtuig van een treinstel of een van de speciale Wehrmacht rijtuigen gebruiken.
Ook het bezoeken van openbare plaatsen was niet toegestaan. Zij konden in plaats daarvan naar twee locaties in de stad, zoals het 'Wehrmachtheim' in restaurant Polman aan de Warmoesstraat, het huidige Hotel Krasnapolsky. Op de tweede foto is de Wehrmachtheim te zien. Dit was een recreatiegebouw voor Duitse soldaten, waar zij in hun vrije tijd konden ontspannen.
Op de derde afbeelding is te lezen dat de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst, de huidige GGD, destijds zelfs sprak over een polio-epidemie. Tot september 1943 waren er namelijk dat jaar al 469 polio-gevallen in Amsterdam ontdekt. Hiervan overleden 56 personen aan de gevolgen van de ziekte. Op de tabel is te zien in welke leeftijdscategorie de meeste polio-gevallen voorkwamen. Hieruit blijkt dat het grootste deel van de besmettingen zich in de leeftijdscategorie 1-7 jaar bevond, namelijk 300 besmettingen.
Heropleving tyfusepidemie
1947
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw nam het aantal sterfgevallen als gevolg van epidemieën geleidelijk af. Desalniettemin zorgden infectieziekten als pokken en cholera ook na 1850 nog voor vele slachtoffers.
In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog werd Amsterdam echter opgeschrikt door enkele tyfusepidemieën. De ziekteverschijnselen van buiktyfus, een van de verschillende soorten tyfus, bestaan onder meer uit koorts, buikpijn en darmklachten. Als de ziekte niet wordt behandeld, kan het dodelijk zijn. Vanwege de besmettelijkheid wordt daarnaast aangeraden om het contact met besmette personen te vermijden.
Ook in kranten werd veel over deze nieuwe uitbraak gepubliceerd. Op deze afbeelding zijn enkele krantenberichten hierover te lezen. In de meeste gevallen was de besmetting overgebracht via contactinfecties, water of voedsel, zoals vis of melk. Zo waren in 1947 tijdens een bruiloftsdiner besmette haringen geserveerd. Bovendien zorgde in 1945 een bacteriëndrager in een melkfabriek voor circa achthonderd besmettingen.
Polio-epidemie 1956
17 juli 1956
In 1956 werd Amsterdam getroffen door een polio-epidemie. Op deze afbeelding is een krantenknipsel over deze polio-epidemie uit juli 1956 te lezen. Hierin werd onder meer geadviseerd om met jonge kinderen niet naar plaatsen te reizen, waar veel polio-ziektegevallen waren. Ook het zwemmen buiten de zwembaden, met uitzondering van zee, werd afgeraden.
Daarnaast werd in dit krantenartikel het belang van het wassen van de handen met ruim water en zeep voor de maaltijd en na het gebruik van de toiletten benadrukt. Mede hierdoor zou de verspreiding van de ziekte beperkt kunnen worden.
Polio was een ernstig besmettelijke ziekte en heerste in Nederland vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw. Het kwam voornamelijk voor bij jonge kinderen en kon leiden tot (ernstige) verlamming. Sommige kinderen overleden aan de gevolgen van een infectie van het virus.
Nadat een succesvol vaccin was ontwikkeld en vele kinderen vanaf 1957 waren ingeënt, daalde het aantal besmettingen aanzienlijk. Sindsdien is het vaccin opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma, het landelijke vaccinatieprogramma in Nederland waarbij kinderen tegen infectieziekten worden ingeënt.
Inentingscampagne tegen mazelen
7 april 1986
Voordat de mazelenvaccinatie in 1976 werd ingevoerd, maakten bijna iedereen op jonge leeftijd de mazelen door. Door vaccinatie kan mazelen echter voorkomen worden. Daarom startte de GG&GD, de huidige GGD, met een inentingscampagne tegen mazelen. Zo is op deze foto uit april 1986 te zien dat twee kinderen hun vaccinatie tegen mazelen krijgen.
Sinds 1976 is de mazelenvaccinatie onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma en komt de ziekte veel minder voor.
Aids-voorlichting
1990
In 1982 werd in Nederland voor het eerst de ziekte aids vastgesteld. In de jaren tachtig overleden er duizenden Nederlanders aan de ziekte. Ongeveer de helft van alle aidspatiënten woonde in Amsterdam, waar destijds een bloeiend uitgaansleven voor homoseksuelen was. In Nederland was de aidsbestrijding daarom ook vooral een Amsterdamse kwestie.
Aidspatiënten hebben het hiv-virus. Dit virus leidt tot ernstige aantasting van het immuunsysteem.
Iemand die besmet is met het virus – dus seropositief is – hoeft niet meteen aids te hebben, maar kan wel anderen besmetten. Het virus is overdraagbaar via seksueel contact, via bloed en van moeder op kind.
Aangezien aids niet genezen kon worden, was de bestrijding vooral gericht op gedragsverandering. Hierbij richtte men zich oorspronkelijk vooral op homoseksuele mannen.
Het geven van voorlichting over risicovol gedrag werd als een van de belangrijkste middelen tegen aids beschouwd. Zo werd door middel van dit affiche opgeroepen tot het aanpassen van seksueel gedrag. Op het affiche is namelijk de volgende uitspraak te lezen: ´A.I.D.S., voorkomen kan, genezen niet.’ Daarnaast staat op het aanplakbiljet het spreekwoord ‘Bezint eer ge bemint,’ ofwel denk goed na en zorg ervoor dat je jezelf goed beschermt bij seksueel contact.
Aids Memorial Day
2000
De vele slachtoffers die aan de gevolgen van aids waren overleden, werden tot 2013 herdacht op Aids Memorial Day. Op de laatste zondag van mei werden voor hen in de Beurs van Berlage kaarsen aangestoken en liederen gezongen. Daarnaast was er een herdenkingsstoet, zoals op de eerste foto te zien is. Op de Dam liet men de witte ballonnen met kaartjes met de namen van aidsslachtoffers los. Bovendien waren er quilts te bewonderen, zoals op de tweede foto te zien is. Dit zijn grote doeken samengesteld uit verschillende lapjes met hierop de namen en levensdata van de slachtoffers.
Sinds 2013 worden de bijeenkomsten op Aids Memorial Day vervangen door een herdenkingsconcert in de lente, het Candlelight Memorial Concert. Daarnaast vindt ieder jaar op 1 december Wereld Aids Dag plaats, waarbij wereldwijd stil wordt gestaan bij de strijd tegen aids.
Eten in de tijd van corona
2020
Sinds maart 2020 heerst in Amsterdam, en in de hele wereld, het Covid-19-virus, dat het hele leven op zijn kop heeft gezet. Vanwege restricties waren onder meer scholen, musea, restaurants en winkels voor lange tijd gesloten. Daarnaast moest bijna iedereen thuiswerken om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Dit had veel lege straten tot gevolg en Amsterdam werd bijna een spookstad.
Stadstekenaar Tom Heerschop maakte in opdracht van het Stadsarchief deze tekening. Op deze tekening is een impressie van de greep van de corona-pandemie op het leven in de stad te zien. Ondanks dat Amsterdam bijna een spookstad was, moest men wel kunnen blijven eten. In supermarkten werd op anderhalve meter afstand boodschappen gedaan of soms zelfs gehamsterd. Eten werd voor velen zo ook een uitlaatklep. Amsterdammers waren nu namelijk veel thuis en gingen daarom uitgebreider koken. Eten werd hierdoor ook meer een gezamenlijk thuismoment.
Op de tekening staan verschillende bekende onderwerpen uit de coronacrisis. Zo is de leus 'Alleen samen krijgen we corona onder controle' te lezen. Bovendien is het bordje 'Houd minimaal 1,5 meter afstand' kenmerkend voor de coronacrisis. Welke details uit de tekening vallen je nog meer op?
Koningsdag 2020 tijdens coronacrisis
27 april 2020
Om de verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk te beperken, werden er vanuit de overheid verschillende maatregelen opgelegd. Zo moesten scholen, musea, restaurants en winkels hun deuren sluiten. Ook gingen bijvoorbeeld de festiviteiten omtrent Koningsdag in 2020 en 2021 niet door. Op veel plekken in de stad was het daarom ook erg rustig. Hier en daar waren een paar mensen in oranje kleding te zien, zoals op de eerste foto.
Op de tweede afbeelding is een erg leeg Vondelpark tijdens Koningsdag 2020 te zien. Vanwege het heersende coronavirus ging hier de jaarlijkse kindervrijmarkt niet door. Dit kwam onder meer omdat er was opgeroepen om thuis Koningsdag te vieren, net zoals op het matrixbord is geprojecteerd.
In zowel het Vondelpark als in andere Amsterdamse parken werd daarnaast opgeroepen om anderhalve meter afstand van elkaar te houden. Deze anderhalve-meter-maatregel is een van de basismaatregelen in de strijd tegen corona. Op de tweede foto is zo op het asfalt ook de slogan 'Wees geen plakband, hou afstand' en 'Houd afstand, 1,5 m' te lezen.
Meer weten over Amsterdam in het Corona tijdperk? Bekijk hier de digitale tentoonstelling Corona in de Stad over de impact van het coronavirus op Amsterdam en Amsterdammers.
Rechthebbende afbeeldingen: Bas Uterwijk

Pesthuis

Amsterdam in de ban

Begrafenisstoeten pest

Leprozenhuis

Koepokinenting

Verschijnselen Aziatische cholera

Voorlopige behandeling Aziatische cholera

De eerste drinkwaterleiding

De voordeelen der duin-waterleiding

'Social distancing'

Koppermaandag

Kaart gezondheidstoestand 1856-1860

Cholerakaart

Heilwensch

Het plan van Outshoorn

Waarschuwing mazelen

Aanleg riolering

Kaart besmettelijke ziekten

Consultatiebureau voor tuberculosebestrijding

Pokkenbriefje

'Verboden toegang pokken'

Kinkhoest-barak

De Spaanse Griep

Roodvonk-barak

Emmabloem Collecte

Zonnestraaldag

Vaccinatie difterie

Vakantie voor stadsjeugd

Quarantaine Inrichting Zeeburg

Openluchtschool

Doodt de muggen

Polio tijdens WOII

Heropleving tyfusepidemie

Polio-epidemie 1956

Inentingscampagne tegen mazelen

Aids-voorlichting

Aids Memorial Day

Eten in de tijd van corona

Koningsdag 2020 tijdens coronacrisis
Middeleeuwse Gasthuizen
Tot de volgende stadsbrand
20 april 1384
Stadsbranden
In de middeleeuwen behoorde de angst voor een stadsbrand tot het dagelijks leven van Amsterdammers. Destijds waren de meeste huizen van hout gemaakt. Als er ergens brand uitbrak, was er daarom vaak een grote kans dat ook de huizen in de omgeving in vlammen op zouden gaan. Er bestonden namelijk nog geen brandspuiten om het vuur mee te doven. Ook het blussen met emmertjes water uit de Amstel of een andere nabijgelegen gracht was meestal onvoldoende.
Als gevolg hiervan ging bij een stadsbrand in 1421 ongeveer een-derde van de stad in vlammen op. In 1452 werd zelfs twee-derde van de stad verwoest. Na deze grote stadsbranden besloot het stadsbestuur dat voortaan alle huizen van steen moesten worden gebouwd. Daarnaast werden rieten daken verboden.
Tot de volgende stadsbrand
Op 20 april 1384 huurde Albert Dier een huis en erf aan de Warmoesstraat tegen een jaarlijks rentetarief van '14 oude Frankrijkse schild.' Hij huurde dit pand en perceel van Voppe Floriszoon. De huurovereenkomst zou geldig zijn 'tot de volgende stadsbrand.' Op deze afbeelding is de oorkonde van deze overeenkomst te zien.
Bij een eventuele volgende stadsbrand bestond er een kans dat de woning zou verbranden. Het was echter ook mogelijk dat het huis de vuurzee zou overleven. In dat geval zou de woningsituatie in de stad compleet veranderd zijn. Zo zou door de stadsbrand een deel van de inwoners dakloos zijn geworden. De eigenaren konden dan een hogere huur eisen of moesten er noodgedwongen zelf gaan wonen.
Gasthuisarchieven
Deze oorkonde behoort tot de Gasthuisarchieven. In dit archief zijn verschillende middeleeuwse archiefstukken te vinden van de drie oudste gasthuizen van Amsterdam (het Oude Gasthuis, het Sint Pieters Gasthuis en het Onze Lieve Vrouwegasthuis) en van twee nonnenkloosters (het Oude en Nieuwe Nonnenklooster).
Circulaire economie
8 januari 1536
Circulaire economie. Niets wordt weggegooid.
In dit testament uit 1536 laat Trijn Dirck Janszoon Hackersdochter alles na wat ze bezit. Ze geeft het minderbroederklooster een ton bier op voorwaarde dat ze op het kerkhof van het klooster begraven wordt. Ook verklaart Trijn dat, wanneer zij sterft, haar zus haar grauwe tabbert met bont krijgt en een andere dame krijgt haar dagelijkse pak. Niets wordt dus weggegooid. Al haar andere bezittingen schenkt zij aan het Onze Lieve Vrouwegasthuis.
Duurzaamheid
De laatste tijd hoor je steeds meer over de druk die fast-fashion op het milieu en de maatschappij legt. We willen weer duurzaam kleding produceren en veel mensen kopen daarnaast vintage kleding en spullen.
In de middeleeuwen kon je niet zomaar even naar de H&M om een nieuwe outfit te kopen. Fast-fashion bestond nog niet. Stoffen en kleurstoffen waren duur en het loon van de kleermaker was iets waar mensen jaren voor moesten sparen. De meeste mensen hadden daarom een zeer beperkt aantal outfits, het dagelijkse pak en als je mazzel had een iets chiquer setje. Vooral de dagelijkse kleding was grauw, zonder veel kleur.
In de archieven vinden we testamenten waarin mensen hun spullen nalaten aan anderen. Alle potten, pannen, bekers en borden krijgen een nieuwe eigenaar. Niets gaat weg. Zo laat Trijn haar grauwe tabbert met pels na aan haar zus en haar dagelijkse pak aan een andere vrouw. De rest van haar spullen gaat naar het gasthuis.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Vragen
Wat doe jij om duurzaam te leven?
Ben jij bereid om tweedehands kleding te dragen?
Onnozel manneke
28 mei 1536
Onnozel manneke
Dit is een brief aan Claes Bouweszoon in de Catt, apotheker in de stad Amsterdam en gasthuismeester van het Sint Pietersgasthuis van pastoor Wouter Melijszoon, namens de schout en schepenen van Loosdrecht, waarin Melijs Claes verzoekt een arme oude onnozele man, Claes Gerritszoon, in het Sint Pietersgasthuis op te nemen aangezien zij deze man al lange tijd hebben onderhouden. Er wordt aanspraak gedaan op de barmhartigheid van Claes Bouweszoon, omdat de arme Claes Gerritszoon niemand heeft die naar hem omkijkt en hij zijn brood wanneer het kon eerlijk heeft verdiend en hij onnozel tegenover de wereld staat.
Opvang
Claes Gerritszoon had waarschijnlijk een verstandelijke beperking. In middeleeuws Amsterdam werd er pas in 1561 een opvang voor krankzinnigen opgericht, het Dolhuis. Deze brief is geschreven in 1536. Er was dus nog geen plek in de stad die speciaal voor mensen met een verstandelijke beperking was bedoeld. Claes moest dus opgenomen worden in het St. Pietersgasthuis, omdat hij niet goed in staat was voor zichzelf te zorgen.
Vraag
Wanneer zijn we verantwoordelijk voor een ander?
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Het Onze Lieve Vrouwegasthuis
1544
Naast het Oude Gasthuis en het Sint Pieters Gasthuis kende Amsterdam in de Middeleeuwen een derde gasthuis, het Onze Lieve Vrouwegasthuis aan de Nieuwendijk. Dit gasthuis was vooral bedoeld voor de opvang van vrouwen. Vrouwen waren namelijk lange tijd niet welkom in het andere gasthuis in de stad, het Sint Pieters Gasthuis.
In het Onze Lieve Vrouwegasthuis werden aanvankelijk vooral reizigers opgevangen. Later kwamen daar steeds meer hulpbehoevenden en ouderen bij, waarna de nadruk op de zorg kwam te liggen. Op de eerste prent is het Onze Lieve Vrouwegasthuis afgebeeld.
Dit gasthuis bevond zich schuin tegenover de Onze Lieve Vrouwekapel. Op de tweede afbeelding is deze kapel afgebeeld. In 1355 werd de Onze Lieve Vrouwekapel al in bronnen vermeld. Tussen 1413 en 1420 werd het Onze Lieve Vrouwegasthuis hieraan verbonden.
Na de alteratie van 1578 fuseerde het Onze Lieve Vrouwegasthuis met het Sint Pieters Gasthuis en het Pesthuis buiten de stad. Zij vestigden zich op de plek van de voormalige Nonnenkloosters aan de Grimburgwal en werden 'de Gasthuizen' genoemd. Dit gebouwencomplex werd na 1635 hernoemd tot het Binnengasthuis. Buiten de stadsmuren was namelijk het Pesthuis gevestigd, dat het Buitengasthuis werd genoemd.
Oude Lijsgen Pietersdochter
1552
Oude Lijsgen Pietersdochter. Wat doen we met oma?
Lijsgen Pietersdochter was ongeveer tachtig jaar oud toen zij in 1552 door meester Reyer Lambert (haar zoon?) naar het Sint Pietersgasthuis werd gebracht. Hiervoor moest hij elk jaar dat zij nog leefde, twintig gulden betalen en dat was niet niks! Lijsgen overleed op 25 juni 1555 in het Sint Pietersgasthuis. En zoals afgesproken betaalde Reijer Lambertzoon toch het gehele bedrag van twintig gulden over het jaar 1555.
Zorg
In het archief vinden we verhalen over hoe de Amsterdammers uit de middeleeuwen worstelden met de zorg voor hun bejaarden. Ook tegenwoordig zitten veel mensen wel eens met de handen in het haar als oma niet meer goed voor zichzelf kan zorgen. De zorg voor ouderen is daarnaast ook nog eens ontzettend duur. Dat was in de middeleeuwen niet anders.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Vraag
Welke zorg zou willen krijgen als je zo oud bent dat je niet meer zelfstandig kunt wonen?
Ruzie over ramen
1 augustus 1566
Ruzie over ramen. Ook de nonnen wilden privacy.
Hans Spenckhuysen en de pater van het Nieuwe Nonnenklooster hebben een overeenkomst gesloten betreffende hun geschil over de vensters die Hans Spenckhuysen heeft aangebracht achter zijn gevels, waardoor hij zicht kreeg op het erf van de pater. Na bemiddeling door Floris Dirricxzoon, Gherryt van Ducsborge en Cornelis Velt is er afgesproken dat Hans uitstekende schutten of blindvensters zal plaatsen voor zijn ramen, zodat er vanuit zijn huis geen zicht meer zal zijn op de clarissen en op het erf van de pater. Het maakt niet uit of ze van ijzer, koper of hout zijn; hij mag het zelf weten. Hij moet de schutten en blindvensters voor altijd onderhouden. Hij zal daarnaast een ton goed jopenbier overdragen aan het Nieuwe Nonnenklooster. Op de oorkonde van deze overeenkomst hebben de bovengenoemde personen hun handtekening gezet.
Privacy
Dit is een verhaal over privacy en het nakomen van afspraken. Het gaat over Henk Spenckhuizen, die ruzie heeft met een Nonnenklooster. Hij heeft een huis naast de binnenplaats van het Nieuwe Nonnenklooster gekocht. Het was gebruikelijk dat de gebouwen rondom kloosters geen ramen hadden, zodat de nonnen de nodige privacy hadden. Dat gold ook voor het huis van Spenckhuizen. Hans hield zich echter niet aan die regel en zette ramen in zijn huis die uitkeken op het terrein van de nonnen.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Vragen
Wat doe jij om jouw privacy te beschermen?
Kom jij jouw afspraken altijd na?
De verongelukte zegel
1574
De verongelukte zegel
Claes Pieterszoon was ongeveer 70 jaar oud toen hij wakker werd op de vroege ochtend van 25 januari 1574. Er leek hem een doodgewone dag voor de boeg te staan. Hij had om 8 uur een afspraak waarvoor hij een rentebrief van het Sint Pietersgasthuis bij zich had. Daarna ging hij meteen door naar de Oude Kerk.
Na de mis verliet Claes de kerk om verder te gaan met zijn dag. Toen stond zijn hart even stil: de brief! Het was zijn taak om de rentebrief in bewaring te houden, maar tijdens de mis was hij zo afgeleid dat hij de brief had laten liggen. Dat was niet best, want zonder die brief zou het gasthuis een jaarlijks bedrag van elf gulden mislopen. Claes deed zijn uiterste best om de brief te vinden. Hij deed een openbare oproep, hij vroeg naar de brief vanaf de preekstoel, hij sprak de minderbroeders aan… maar de dag verstreek en de brief bleef spoorloos.
Claes had de hoop al opgegeven, toen de brief een paar dagen later toch ineens tevoorschijn kwam. Symon Gerytszoon, een twaalfjarige kwajongen, had de brief gevonden, meegenomen en de was van de zegels los gepulkt. Op 30 januari moest hij bekennen voor de burgemeesters en de raad van de stad. Voortaan zou de bovenstaande uitleg worden bijgevoegd bij de brief, 'daeraf de zegelen verongelyckt zijn', zodat de rente geldig bleef. Claes zal zich gelukkig hebben geprezen.
Identificatie
Door middel van een zegel konden personen zich identificeren. Daarnaast was het zegel het bewijs dat degene die het zegel aan een document hing het eens was met de inhoud van het document. Tegenwoordig gebruiken we hiervoor een handtekening.
Klik onderaan de pagina onder het kopje 'Beschikbare tools' op 'Transcripties' om de letterlijke transcriptie van dit document te lezen.
Vragen
Heb jij wel eens een handtekening vervalst?
Heb jij wel eens iets belangrijks stuk gemaakt?
Het Sint Pieters Gasthuis
1600 — 1650
Omstreeks 1390 werd er in Amsterdam een nieuw gasthuis opgericht, het Sint Pieters Gasthuis. Dit was het tweede gasthuis van de stad. Op de Dam stond namelijk 'het Oude Gasthuis' naast het Oude Stadhuis. Vanwege de uitbreiding van dit naastgelegen stadhuis fuseerde het Oude Gasthuis in 1492 met het Sint Pieters Gasthuis.
Het Sint Pieters Gasthuis was omstreeks 1390 een uitbreiding van de St. Pieterskapel. Deze kapel was in 1383 door het St. Pietersgilde gebouwd om in de religieuze behoefte van het gilde te voorzien. Vanaf de vijftiende eeuw won het Sint Pieters Gasthuis aan belang en kreeg het zijn eigen bestuurders, de gasthuismeesters. Aanvankelijk nam het gasthuis alleen mannen op. Voor de verpleging van vrouwen was er in de stad een ander gasthuis, het Onze Lieve Vrouwegasthuis.
Het eerste Sint Pieters Gasthuis was gevestigd in de Nes. Na de alteratie van 1578 werd het gasthuis verplaatst naar de voormalige Oude en Nieuwe Nonnenkloosters aan de Grimburgwal. Sinds 1578 was hier een heel complex van gasthuizen ontstaan. Het stadsbestuur had destijds namelijk de drie Amsterdamse gasthuizen, het Sint Pieters Gasthuis, het Onze Lieve Vrouwegasthuis en het Pesthuis buiten de stad, samengevoegd tot 'de Gasthuizen.' Om dit te kunnen betalen had het stadsbestuur de twee rijkste vrouwenkloosters, het Oude en Nieuwe Nonnenklooster, overgenomen.
Oorspronkelijk waren de gasthuizen bedoeld voor de opvang van reizigers, zoals pelgrims. In de loop der tijd kwam de nadruk echter steeds meer op de zorg te liggen, en ontwikkelden deze gasthuizen zich tot ziekenhuizen. Het gasthuis was vooral voor arme Amsterdammers een laatste toevluchtsoord als zij hulpbehoevend waren, maar geen verzorging aan huis konden betalen. Op het terrein van het Sint Pieters Gasthuis werd mede daarom in 1586 zelfs een ziekenhuis bijgebouwd.
Vanaf 1635 werd dit terrein het Binnengasthuis genoemd. Buiten de stadsmuren was namelijk een Buitengasthuis gevestigd voor Amsterdammers die leden aan besmettelijke ziekten als de pest. Op de eerste tekening is de Grimburgwal naar de Oudezijds Achterburgwal en de Gasthuispoort van het Binnengasthuis te zien.
In 1981 is het Binnengasthuis opgegaan in het Academisch Medisch Centrum (AMC) en verhuisde het naar Amsterdam Zuidoost. Tegenwoordig is het terrein grotendeels in gebruik door de Universiteit van Amsterdam en zijn er woningen gekomen.
Landerijen Sint Pieters Gasthuis
1627
Kaartboeken
Al sinds de Middeleeuwen werd in Nederland door grootgrondbezitters de administratie van onroerend goed bijgehouden. Deze grootgrondbezitters hadden ook verschillende gasthuizen in eigendom. Vanaf het begin van de zestiende eeuw werden er ook kaarten aan deze administratie toegevoegd. Deze kaarten konden namelijk het grondbezit goed in beeld brengen. Als dit grondbezit over een groter gebied verspreid lag en er dus meerdere kaarten gemaakt moesten worden, werden deze kaarten vaak samengevoegd tot een boek, een kaartboek. De kaartboeken waren zo een belangrijk hulpmiddel om de precieze locatie van de landerijen vast te stellen.
De eerste kaartboeken van Amsterdam werden ten tijde van de Reformatie gemaakt. Tijdens de Alteratie van Amsterdam in 1578 ging de van oorsprong katholieke stad over op het protestantisme. Hierna werden alle religieuze gebouwen, zoals kloosters en kerken, door het stadsbestuur in beslag genomen. Aangezien de nieuwe eigenaar graag een overzicht van het verworven grondgebied wilde hebben, werd dit door middel van kaartboeken voor hem in kaart gebracht.
Landerijen
In 1582 fuseerde het Sint Pieters Gasthuis met enkele kleine gasthuizen uit de stad en vestigde zich in de voormalige kloosters van de Oude en Nieuwe Nonnenkloosters aan de Grimburgwal. Deze twee kloosters hadden veel landerijen in bezit. Door de fusie kwamen deze stukken land in handen van het Sint Pieters Gasthuis. Zo bezat het gasthuis op verschillende plekken buiten de Regulierspoort tussen de Amstel en Boerenwetering stukken land. Op de eerste kaart is te zien dat het Sint Pieters Gasthuis hier beschikte over een 'Paerde Stal,' waar paarden konden worden opgevangen. Aangezien loslopende paarden voor chaos zorgden, was het destijds verplicht om paarden te stallen.
Daarnaast is op de tweede kaart te zien dat er rondom Amsterdam op meerdere plekken houtzaagmolens waren. Tot de zeventiende eeuw werd hout met de hand gezagen. Sinds het begin van de zeventiende eeuw werden hiervoor houtzaagmolens gebruikt. Deze molens lagen echter ver buiten de stad, in de Zaanstreek of in Waterland. In 1630 richtten 21 Amsterdamse houthandelaren daarom een compagnie op om dichterbij de stad houtzaagmolens te bouwen. Deze molens waren concurrenten van de Zaanse molens. Zo stonden er in de negentiende eeuw ongeveer 85 houtzaagmolens rondom Amsterdam. Vanwege de steeds verdere uitbreiding van de stad werden in de loop der tijd steeds meer molens afgebroken.
Kaartboek Sint Pieters Gasthuis
1628
Poorters
In de zeventiende en achttiende eeuw werden gasthuizen gebruikt voor de opvang van mensen die thuis niet meer konden worden verzorgd. Officieel mochten hier alleen poorters worden opgenomen. In Amsterdam werd al in de dertiende eeuw een onderscheid gemaakt tussen inwoners en poorters. Als poorter bezat iemand meer rechten en privileges dan Amsterdammers die geen poorterschap hadden. Zo konden zij bestuurlijke functies bekleden en waren zij vrijgesteld van het betalen van tol binnen Holland en enkele gebieden hierbuiten. In werkelijkheid bleek in de gasthuizen echter niet goed te worden gecontroleerd op poorterschap, waardoor ook veel niet-poorters in de gasthuizen werden opgevangen.
Voormalige Nonnenkloosters
Na een fusie met enkele kleine gasthuizen in 1582 vestigde het Sint Pieters Gasthuis zich in de voormalige kloosters van de Oude en Nieuwe Nonnenkloosters aan de Grimburgwal. Het Sint Pieters Gasthuis was destijds het belangrijkste gasthuis van de stad.
Op de eerste afbeelding zie je een vogelvluchtkaart van het terrein van het Sint Pieters Gasthuis. Ook de torentjes van de voormalige Nonnenkloosters zijn op deze kaart nog te ontdekken. Zo zie je rechts de toren van het Oude Nonnenklooster en links van het Nieuwe Nonnenklooster. Op de plattegrond van het gasthuis op de tweede prent is daarnaast goed te zien uit welke delen het gebouwencomplex bestond. Zo was er een stadsapotheker gevestigd en was er een apart mannen- en vrouwenziekenhuis.
Kaartboek
Deze twee prenten zijn afkomstig uit een kaartboek, dat in opdracht van het bestuur van het Sint Pieters Gasthuis was gemaakt. Op de derde afbeelding is het gedecoreerde titelblad van dit kaartboek te zien. Links zijn de namen van de regenten van het Sint Pieters Gasthuis opgetekend. Daarnaast is te lezen dat Balthasar Florisz van Berckenrode als landmeter verantwoordelijk was voor de inhoud van dit kaartboek. Een landmeter meet stukken land op zodat hier landkaarten van gemaakt kunnen worden.
Op de rechterpagina is Sint-Petrus met de sleutel van de hemelpoort en een patroon van het St.-Pietersgasthuis voor een vissersboot afgebeeld. Sint Petrus was de beschermheilige naar wie het gasthuis was vernoemd. Om Sint Petrus zijn de familiewapens van de vijf regenten van het gasthuis getekend.
Het Nieuwe Nonnenklooster
1729
Omstreeks 1403 werd het Nieuwe Nonnenklooster op de hoek van de Oude Turfmarkt en de Grimburgwal gesticht. Het klooster werd ook 'Ter Leliën' en het 'Sint-Dionysiusklooster' genoemd. Al in 1389 was aan de Grimburgwal het Oude Nonnenklooster gesticht. Dit was destijds een van de oudste en rijkste kloosters van Amsterdam.
Op de eerste prent zijn het Oude en Nieuwe Nonnenklooster in vogelvlucht afgebeeld. Hierop is goed te zien dat beide kloosters een groot gebied in beslag namen tussen de Kloveniersburgwal, de Oudezijds Achterburgwal, de Grimburgwal en het Rokin.
Op de tweede tekening is een stadsgezicht van de Grimburgwal afgebeeld, gezien naar het Nieuwe Nonnenklooster. Hierop is te zien dat het klooster voor een groot deel door water is omgeven. Waar het klooster niet door water werd omringd, werden achter de muren van het klooster uitgestrekte boomgaarden of siertuinen aangelegd. Zo zijn op de vogelvluchtkaart op de derde afbeelding ook duidelijk boomgaarden zichtbaar. Hierdoor konden de nonnen in het klooster tegen de buitenwereld worden beschermd.
Na de alteratie van 1578 werd Amsterdam officieel een gereformeerde stad en verloor een groot deel van de kloosters en kappellen zijn religieuze functie. Dit gold ook voor het Oude en Nieuwe Nonnenklooster. Beide kloosters werden door het stadsbestuur overgenomen. Bovendien werden de drie Amsterdamse gasthuizen, het Sint Pieters Gasthuis, het Onze Lieve Vrouwegasthuis en het Pesthuis buiten de stad, samengevoegd tot 'de Gasthuizen.' Dit gezamenlijke gasthuis werd gevestigd op het terrein van de voormalige Oude en Nieuwe Nonnenkloosters aan de Grimburgwal, het latere 'Binnengasthuisterrein.'
Het Oude Gasthuis
1729
Vanaf het midden van de veertiende eeuw waren gasthuizen het vangnet voor de zwakkeren en hulpbehoevenden in de stad. Tussen 1350 en 1371 werd zo ook het allereerste gasthuis van Amsterdam gesticht. Dit gasthuis bevond zich in het centrum van de stad en stond op de plek van het huidige Paleis op de Dam. Het gasthuis was gelegen aan de Gasthuissteeg (tegenwoordig de Paleisstraat) naast het Oude Stadhuis op de Dam, zoals afgebeeld op de eerste en de tweede prent. Op beide prenten is links het Oude Gasthuis en rechts het Oude Stadhuis te zien.
In de oudste bronnen werd dit Oude Gasthuis aanvankelijk als 'den gasthuse' aangeduid. Het was destijds namelijk nog het enige gasthuis in Amsterdam. Rond 1390 werd er een tweede gasthuis in de stad opgericht, het Sint Pieters Gasthuis in de Nes. Vanaf toen werd het gasthuis op de Dam ook wel 'het Gasthuis van de Heilige Geest' genoemd. Soms werd deze naam nog voorafgegaan door de bijvoeglijke naamwoorden 'Grote' of 'Oude.' Vanaf het einde van de vijftiende eeuw werd het gasthuis ook als het St. Elisabethsgasthuis aangeduid.
Vanwege ruimtegebrek werd in 1492 het Oude Gasthuis bij het naastgelegen stadhuis getrokken. Als gevolg hiervan fuseerde het Oude Gasthuis in datzelfde jaar met het Sint Pieters Gasthuis in de Nes.
Het Oude Nonnenklooster
1760
In 1389 werd aan de Grimburgwal het Oude Nonnenklooster gesticht. Dit was destijds een van de oudste en rijkste kloosters van Amsterdam. Op de dubbelprent op de eerste afbeelding kan je de plattegrond van het Oude Nonnenklooster zien. Zo blijkt dat dit klooster destijds over een gebouwencomplex met onder meer een kerk, klooster en tuin beschikte.
Op het stadsgezicht op de tweede prent uit omstreeks 1544 is dit klooster van de Oude Nonnen afgebeeld, gezien van de overzijde van de Kloveniersburgwal. Het klooster werd ook wel 'het Marienkamp' genoemd.
Omstreeks 1403 werd op een steenworp afstand het Nieuwe Nonnenklooster gesticht. Beide kloosters namen zo samen een groot terrein in beslag.
Na de alteratie van 1578 werd Amsterdam officieel een gereformeerde stad en verloor een groot deel van de kloosters en kappellen zijn religieuze functie. Dit gold ook voor het Oude en Nieuwe Nonnenklooster. Beide kloosters werden door het stadsbestuur overgenomen. Bovendien werden de drie Amsterdamse gasthuizen, het Sint Pieters Gasthuis, het Onze Lieve Vrouwegasthuis en het Pesthuis buiten de stad, samengevoegd tot 'de Gasthuizen.' Dit gezamenlijke gasthuis werd gevestigd op het terrein van de voormalige Oude en Nieuwe Nonnenkloosters aan de Grimburgwal, het latere 'Binnengasthuisterrein.'
'Out Amsterdam'
1760
Vogelvluchtkaart
Op deze vogelvluchtkaart is te zien hoe Amsterdam er omstreeks 1544 uitzag. Een vogelvluchtkaart is een kaart waarop de stad gezien is vanuit een denkbeeldig punt in de lucht. Deze kaart is gebaseerd op de kaart van Amsterdam van Cornelis Anthoniszoon uit 1544.
Op deze kaart is te zien hoe Amsterdam nog is omgeven door middeleeuwse stadsmuren, die met verdedigingstorens als de Schreierstoren worden versterkt. Daarnaast zijn verschillende gebouwen afgebeeld die ook nu nog bestaan, zoals de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk. Destijds waren het Damrak en het Rokin nog niet gedempt. Hierdoor liep het water tot de Dam, het handelscentrum van de stad.
Gasthuizen
Naast het Stadhuis op de Dam kan je het Oude Gasthuis zien liggen. Vanaf het midden van de 14e eeuw was dit gasthuis het vangnet voor de zwakkeren en hulpbehoevenden in de stad. Zowel rijke als minder rijke Amsterdammers droegen destijds hun steentje bij aan de financiering hiervan. Ook het Sint Pietersgasthuis, het Onze Lieve Vrouwegasthuis en het Oude en Nieuwe Nonnenklooster zijn op deze kaart ingetekend.
In de late Middeleeuwen ontstonden in Nederland gasthuizen. Een gasthuis was een combinatie van een verpleegtehuis en een ziekenhuis. Oorspronkelijk waren het kerkelijke of burgerlijke instellingen, die zorg verleenden aan arme zieken en onderdak boden aan arme reizigers.
De gasthuizen hadden drie soorten bewoners: reizigers, ouderen en zieken. Arme reizigers werden voor maximaal drie nachten van onderdak en voedsel voorzien. Hierna mochten zij de komende zes weken niet meer terugkomen naar het gasthuis. Rijkere reizigers verbleven in tegenstelling tot de arme reizigers bij familie of kennissen. Daarnaast werden in het gasthuis arme zieken ondergebracht, die thuis niet door hun familie konden worden verzorgd. Zo verbleven kraamvrouwen hier slechts voor een korte periode, terwijl lichamelijk of geestelijk gehandicapte mensen vaak jaren in het gasthuis doorbrachten. Ook oude mensen konden zich door het gasthuis laten inkopen als een zogenoemde ‘kostkoper’ of ‘provenier.’ Op deze manier waren deze ouderen voor de rest van hun leven verzekerd van zorg.

Tot de volgende stadsbrand

Circulaire economie

Onnozel manneke

Het Onze Lieve Vrouwegasthuis

Oude Lijsgen Pietersdochter

Ruzie over ramen

De verongelukte zegel

Het Sint Pieters Gasthuis

Landerijen Sint Pieters Gasthuis

Kaartboek Sint Pieters Gasthuis

Het Nieuwe Nonnenklooster

Het Oude Gasthuis

Het Oude Nonnenklooster

'Out Amsterdam'
Koude Oorlog
Atoomschuilkelders
1954
Door de wapenwedloop tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie bestond er tijdens de Koude Oorlog een kans op een nucleaire oorlog. Om Amsterdammers hier enigszins voor te beschermen, werden er sinds 1952 op relatief drukbezochte plekken in de stad door het stadsbestuur atoomschuilkelders gerealiseerd. Zo waren er onder andere schuilkelders bij het Centraal Station, de Dam en het Rokin. Daarnaast werden er in 1977 atoomschuilkelders aangelegd in metrostations van de Oostlijn. Na het afgaan van het luchtalarm zouden voorbijgangers in deze plekken kunnen schuilen voor een atoom- of waterstofbom.
Op de eerste afbeelding is een kaart van Amsterdam uit 1983 met een overzicht van atoomschuilkelders te zien. Hierop zijn de schuilkelders ingetekend die al waren opgeleverd of nog in voorbereiding en in uitvoering waren. NB als je goed wilt kunnen inzoomen op de kaart klik dan op de link bij Herkomst.
Alhoewel Amsterdam sinds de Tweede Wereldoorlog 234 schuilkelders bezat, waren deze echter vaak niet bestand tegen een eventuele nucleaire aanval. Atoomschuilkelders moesten namelijk burgers beschermen tegen de stralingen bij kernexplosies. Hiervoor waren dikke, betonnen muren en luchtfilteringssystemen noodzakelijk. Op de tweede foto zie je een toegangsdeur tot een schuilkelder, die burgers bescherming moest bieden.
Tegenwoordig hebben vrijwel alle schuilkelders een andere functie gekregen of zijn ze onbruikbaar geworden.
Bestorming Felix Meritis
4 november 1956
Op 23 oktober 1956 begon in Boedapest de Hongaarse Opstand. Aanvankelijk was dit een vreedzaam protest tegen het communistische regime van Jozef Stalin, de toenmalige premier van de Sovjet-Unie. Hierbij eisten de demonstranten vrije verkiezingen en de afschaffing van de veiligheidspolitie.
De leiders van Sovjet-Unie waren het hier echter niet mee eens en maakten op zondag 4 november een einde aan de Hongaarse Opstand. Het neerslaan van deze opstand leidde onder andere in Amsterdam tot anticommunistische rellen en demonstraties. Zo vond nog op diezelfde zondagmiddag de bestorming van Felix Meritis plaats. In dit gebouw aan de Keizersgracht 324 was destijds zowel het hoofdkantoor van de Communistische Partij Nederland (CPN) als de communistische krant De Waarheid gevestigd. Vandaar kwamen veel Amsterdammers naar dit gebouw om hun woede over het neerslaan van de Hongaarse Opstand te uiten, zoals te zien is op de eerste foto.
’s Avonds werd de sfeer grimmiger en liep de bestorming steeds verder uit de hand. Zo probeerden demonstranten de ruiten van het gebouw met bakstenen in te gooien.
Hongaarse vluchtelingen
21 december 1956
In november 1956 viel de Sovjet-Unie Hongarije binnen om de Hongaarse Opstand neer te slaan. Hierna ontvluchtten in slechts een week tijd zo’n tweehonderdduizend Hongaren het land en trokken naar het vrije Westen.
Aanvankelijk was de Hongaarse Opstand een vreedzaam protest tegen het communistische regime van Jozef Stalin, de toenmalige premier van de Sovjet-Unie. Hierbij eisten de demonstranten vrije verkiezingen en het afschaffen van de veiligheidspolitie.
Het bloedige neerslaan van de opstand leidde in Amsterdam tot grote verontwaardiging. Zo braken er diezelfde avond nog anticommunistische rellen uit bij Felix Meritis, waar toen het hoofdkantoor van de CPN was gevestigd. Daarnaast werden er in de stad verschillende inzamelingsacties opgezet en boden Amsterdammers onderdak aan Hongaarse vluchtelingen.
In totaal werden er in Nederland ruim 3000 Hongaren opgevangen, waarvan een groot deel in Amsterdam verbleef. Hierbij werd door de Nederlandse regering echter een strenge selectie gemaakt wie wel en niet welkom was in het land. Vanwege een tekort aan arbeidskrachten werden vooral veel jonge mannen toegelaten.
Zo was ook mevrouw Vardy samen met haar zoon Peter in november 1956 Hongarije ontvlucht. Zij vonden onderdak bij het gezin Vogel aan de Michelangelostraat. Op deze afbeelding is de screening van het gastgezin uit december 1956 te lezen. Hierop staat vermeld dat kort na de aankomst van mevrouw Vardy en haar zoon ook hun nichtje Andor Vogel in Amsterdam was gearriveerd. Zij was eveneens uit Hongarije gevlucht. In deze screening werd aangegeven dat de familie Vogel dit nichtje ook graag bij hen thuis wilde opvangen.
'Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf'
1961
In 1961 ontving iedereen in Nederland de brochure 'Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf’ in de brievenbus. Deze brochure was afkomstig van Bescherming Bevolking (BB), Dienst Minister van Binnenlandse Zaken. Dit was een organisatie die in 1952 was opgericht om burgers in oorlogstijd te beschermen.
In de folder werd informatie gegeven over hoe men zich het beste kon beschermen bij eventuele bombardementen, ontploffingen van atoombommen en radioactieve neerslag (fallout). Op de eerste afbeelding is de voorkant van de folder te zien.
In de brochure werd aangegeven dat men zich tegen de gevolgen van kernwapens kon beschermen. Zo werd hierin aangeraden om alvast een schuilplaats in te richten ingeval van een noodsituatie. Op de tweede en derde afbeelding is te lezen dat vanwege instortingsgevaar werd geadviseerd om een schuilplaats te creëren in het souterrain of de kelder, zoals onder de keldertrap. Als dit niet mogelijk was, zou men ook onder een schrijfbureau kunnen schuilen.
In de brochure werd bovendien aangegeven wat men moest doen bij een onverwachts bombardement, luchtalarm, fallout-waarschuwing of fallout-alarm. Deze stappen zijn op de vierde, vijfde en zesde afbeelding na te lezen. Zo werd men geadviseerd om zich bij een onverwachts bombardement binnenshuis onder bijvoorbeeld een tafel of bed te verschuilen. Buitenshuis zou men achter een muur of in een greppel dekking moeten zoeken.
Waterstofbommen
1962
Vanwege de spanningen en de wapenwedloop tijdens de Koude Oorlog bestond er een kans dat er bij het uitbreken van een daadwerkelijke oorlog waterstofbommen in Nederland tot ontploffing zouden worden gebracht.
Op dit affiche werd daarom aandacht gevraagd voor de desastreuze gevolgen van het ontploffen van deze waterstofbommen voor zowel Nederland als de rest van de wereld. Zo zouden twee bommen van 20 megaton een zeer grote vuurstorm veroorzaken, waarbij een groot deel van Nederland zou kunnen worden vernietigd.
Volgens het affiche bezaten de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten in 1960 samen 60.000 megaton aan bommen. Als tien procent hiervan gebruikt zou worden, zou dit al tot een wereldramp kunnen leiden. De makers van dit affiche vroegen zich daarom af waarom de dienst Bescherming Bevolking (BB) geen explosies van waterstofbommen in Nederland verwachtte. De Bescherming Bevolking was een organisatie die in 1952 was opgericht om burgers in oorlogstijd te beschermen.
Anti Atoombom Demonstratie
26 april 1962
Tijdens de Koude Oorlog stonden de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie lijnrecht tegenover elkaar. Beide grootmachten probeerden steeds meer en zwaardere kernwapens dan de ander te maken. Deze dodelijke wapens werden door beide mogendheden ook getest.
Naar aanleiding van een kernontploffing van een Amerikaanse kernbom, organiseerde het Comité 1962 voor Vrede op 26 april 1962 de Anti Atoombom Demonstratie. Op deze afbeelding is een affiche van deze demonstratie te zien. Hierop staat dat 'de radio-actieve neerslag geen politieke voorkeur heeft en ons allen treft.' Op het aanplakbiljet werden Amsterdammers aangespoord om mee te demonstreren 'voor het leven, tegen de atoombom, waar ook ter wereld.'
Met deze en andere massale protestdemonstraties wilde men wereldwijd machthebbers duidelijk maken dat zij wel wilden leven en er dus gestopt moest worden met het maken van atoombommen en andere kernwapens.
Wereldvrede in gevaar!
27 oktober 1962
Na het einde van de Tweede Wereldoorlog nam het wantrouwen tussen de Sovjet-Unie en westerse mogendheden toe. Hierdoor kwamen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie lijnrecht tegenover elkaar te staan in de Koude Oorlog en raakten zij verwikkeld in een wapenwedloop.
Er was destijds sprake van een 'balance of terror,' een evenwicht door de afschrikkende werking van kernwapens. In 1962 was er echter bijna sprake van een atoomoorlog. Zo ontdekten Amerikanen in augustus 1962 dat de Sovjets kernraketten op Cuba plaatsten. De Amerikaanse president John F. Kennedy beschouwde dit als een provocatie van Nikita Chroesjtsjov, de premier van de Sovjet-Unie.
Als tegenreactie besloot Kennedy om de zee rondom Cuba te blokkeren. Daarnaast stelde hij dat Cuba zou worden gebombardeerd als de kernraketten niet zouden worden ontmanteld. Chroesjtsjov negeerde dit en Sovjet-schepen voeren uiteindelijk richting de zeeblokkade. Hierdoor dreigde de Koude Oorlog uit te lopen op een nucleaire oorlog. Deze dreigende atoomoorlog wordt de Cubacrisis genoemd.
Op dit affiche werd mede daarom gewaarschuwd dat wereldvrede destijds in gevaar was. Daarnaast werd opgeroepen om deel te nemen aan een demonstratie op zaterdag 27 oktober 1962 tegen deze oorlogsdreiging. Hierbij eisten de demonstranten bovendien dat de zeeblokkade van Cuba zou worden opgeheven.
Franco weg
4 december 1966
Terwijl op het wereldtoneel de Koude Oorlog plaatsvond, kende Spanje een onrustige periode. Zo was na het einde van de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) generaal Francisco Franco aan de macht gekomen. In deze fascistische Franco-dictatuur was er slechts sprake van een beperkte democratie.
Op dit affiche werd opgeroepen om deel te nemen aan een demonstratieve tocht tegen dictator Franco. De tocht liep op 13 december 1966 van het Weesperplein naar het Spaanse consulaat aan de Oranje-Nassaulaan. Met deze tocht wilden de deelnemers aantonen dat de antifascisten in Spanje gesteund moesten worden. Veel antifascisten waren namelijk door de Franco-terreur in de gevangenis beland of zelfs vermoord.
Deze demonstratieve tocht werd een dag voor het zogenoemde schijnreferendum gehouden. Op 14 december 1966 werd er een schijnreferendum over een nieuwe grondwet gehouden. Met deze grondwet zouden er zeer beperkte vrijheden voor het Spaanse volk bijkomen. Franco deed dit echter alleen zodat hij toe zou kunnen worden gelaten tot de Europese Economische Gemeenschap (EEG).
Volgens de makers van dit affiche werd met dit schijnreferendum geprobeerd om democratische schijn aan het bloedregime te geven. Dit betekent dat er geprobeerd werd om de dictatuur democratisch te laten lijken, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was.
Bed-in John Lennon en Yoko Ono
25 maart 1969 — 31 maart 1969
Tijdens de Vietnamoorlog (1955-1975) stonden de kapitalistische en communistische invloedsfeer lijnrecht tegenover elkaar. Deze oorlog speelde zich af tussen Noord- en Zuid-Vietnam. Hierbij werd Zuid-Vietnam gesteund door de Verenigde Staten en Noord-Vietnam door de Sovjet-Unie en China.
De Vietnamoorlog wordt ook wel 'de eerste televisieoorlog' genoemd, omdat het de eerste oorlog was die wereldwijd via televisie kon worden gevolgd. Deze oorlogsbeelden leidden wereldwijd tot vele protesten en demonstraties.
Zo hielden de Engelse artiest John Lennon en Japanse muzikante Yoko Ono tijdens hun huwelijksreis in maart 1969 in het Hilton Hotel in Amsterdam een zogenoemde Bed-in. Dit is een soortgelijke protestactie als een 'sit-in,' waarbij actievoerders op een plek blijven zitten totdat naar hun eisen wordt geluisterd. Hun hotelkamer was versierd met bloemen en op de ramen en muren hingen papieren met leuzen als 'Bed Peace' en 'Hair Peace.'
Uit protest tegen de Vietnamoorlog bleven John Lennon en Yoko Ono een week lang in bed liggen. Volgens hen schoten de vredesonderhandelingen van de Amerikaanse president Richard Nixon in Parijs met Noord- en Zuid-Korea en de Vietcong namelijk niet genoeg op. Zij wilden dat er zo snel mogelijk een einde kwam aan de Vietnamoorlog en eisten wereldvrede. Door verslaggevers en fotografen in hun hotelkamer uit te nodigen, hoopten zij wereldwijd deze politieke boodschap te verspreiden.
Rechthebbende afbeeldingen: Erven Cor Jaring
Benzinebonnen
1973
In oktober 1973 brak er een oorlog uit tussen Israël en zijn Arabische buren. Tijdens deze oorlog koos Nederland, evenals andere Westerse landen, de kant van Israël. De Arabische landen beschouwden dit als een groot pijnpunt. Aangezien zij beseften dat zij met de olie-export een belangrijk wapen in handen hadden, besloten zij tot een boycot op de import van olie voor Nederland. Hierdoor werd de distributie van benzine hard geraakt en ontstonden er tekorten.
Om deze tekorten te beperken, nam het toenmalige kabinet Den Uyl tijdens deze oliecrisis verschillende maatregelen. Zo werden er autoloze zondagen georganiseerd, gold er een snelheidsbeperking van 100 km/uur en ging benzine tijdelijk op de bon. Dit betekende dat benzine voor een korte periode alleen met speciale benzinebonnen bij tankstations te koop was.
Iedere automobilist/kentekenhouder ontving hiervoor een beperkt aantal benzinebonnen. Daarnaast mocht men maar een beperkt aantal liters tanken. Zo mochten personenauto’s niet meer dan 15 liter te tanken.
Er bestonden destijds verschillende soorten benzinebonnen. Zo had elk type auto een andere kleur benzinebonnen. Op deze afbeelding zijn groene benzinebonnen voor een middelgewicht personenauto te zien.
De distributie van benzinebonnen had echter niet het gewenste effect en werd al binnen een maand afgeschaft. Zo was het bij sommige benzinestations mogelijk om zonder benzinebonnen te tanken. Daarnaast reden sommige mensen naar de grensstreken in België of Duitsland om hier benzine te halen, omdat het hier niet op de bon was. Bovendien hadden sommige mensen die vrij weinig reden, juist weer veel benzinebonnen over.
Autoloze zondag
4 november 1973
Eind oktober 1956 brak de Suezcrisis uit. Hierbij was er sprake van een conflict over het bezit en de toegang van het Suezkanaal, dat langs de grens van Egypte loopt. Dit geschil mondde uit in de Suezoorlog tussen enerzijds Egypte en anderzijds Israël, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Hierdoor werd de distributie van benzine hard geraakt en ontstonden er tekorten. Om deze tekorten te beperken, nam de Nederlandse regering verschillende maatregelen. Zo vond eind 1956 in Nederland de eerste autoloze zondag plaats. Op deze zondag was het voor auto’s niet toegestaan om de weg op te gaan.
Eind 1973 werden er opnieuw autoloze zondagen gehouden. Deze werden georganiseerd nadat er in oktober 1973 een oorlog uitbrak tussen Israël en zijn Arabische buren. Aangezien de Verenigde Staten en Nederland Israël steunden, werden zij door Arabische olieproducerende landen gestraft met een boycot op de uitvoer van olie. Tijdens deze oliecrisis nam het toenmalige kabinet Den Uyl daarom verschillende maatregelen om het energiegebruik terug te dringen. Een van deze maatregelen was de herinvoering van de autoloze zondag. In de maanden november, december en januari werden er op verschillende zondagen autoloze zondagen georganiseerd. Alleen het openbaar vervoer, taxi’s en hulpdiensten waren hierop een uitzondering.
Als iemand toch met de auto de weg opging, werd diegene door de politie staande gehouden. Op deze afbeelding is het proces-verbaal (de bekeuring) te lezen. Hierin gaf een politieagent aan dat een weggebruiker de wet overtrad door ondanks het verbod toch te rijden. Zo werd onder meer genoteerd wat voor soort brandstof er voor het pleziervaartuig werd gebruikt en welke straf aan de weggebruiker werd opgelegd.
Zou jij het een goed idee vinden als op dit moment weer autoloze zondagen zouden worden gehouden?

Atoomschuilkelders

Bestorming Felix Meritis

Hongaarse vluchtelingen

'Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf'

Waterstofbommen

Anti Atoombom Demonstratie

Wereldvrede in gevaar!

Franco weg

Bed-in John Lennon en Yoko Ono

Benzinebonnen

'Social distancing'
1860
Al in de zeventiende eeuw werden de stadsbewoners goed op de hoogte gehouden van het aantal sterfgevallen door het pestvirus. Op deze prent is de Dam te zien met het nieuwe stadhuis, de Nieuwe Kerk en de inmiddels verdwenen Waag. Linksonder is voor het stadhuis een houten huisje zichtbaar, waarop het aantal sterfgevallen vermeld staat. Er staat '896 dooden.'
Destijds wist men erg weinig over virussen en bacteriën. Maar dankzij ervaringen tijdens eerdere pestepidemieën kwamen de Amsterdammers wel steeds meer te weten over de verspreiding van de ziekte. Zo was bekend dat je door isolatie en afstand te houden een besmetting zou kunnen tegengaan. Als iemand in een gezin besmet was, mochten de zieken en hun naasten bijvoorbeeld geen kerken en markten bezoeken. Daarnaast moesten zij een bos stro met drie banden eromheen aan de gevel hangen. Op deze manier kon iedereen zien dat er in dat huis pest was geconstateerd en niemand het huis mocht binnenkomen.
Als een pestlijder toch naar buiten ging, moest hij een witte stok van ongeveer 70 centimeter bij zich dragen. Voor de overige stadsbewoners was zo duidelijk dat hij besmet was met het pestvirus. Op deze prent zijn ook meerdere pestlijders met witte stokken zichtbaar. Zo staat er linksonder bij het houten huisje een man de opgeplakte lijsten te bekijken. Daarnaast is rechts een man met een witte stok te zien. Achter hem rent een klein jongentje snel weg, waarschijnlijk uit angst voor de besmettelijke ziekte.
Open deze bron 🡢